Eind juni 2023 verscheen het boek De verkeerde zoon van Wim Zorn uit Koudum. Wim Zorn (Utrecht, 1940) ken ik als kunstenaar en als dorpsgenoot. Maar dat hij (een internationaal gewaardeerde) kunstenaar zou worden, lag bepaald niet voor de hand, zo begrijp ik uit het boek over de eerste twintig jaar van zijn leven. Die jaren – we spreken dus van 1940 tot 1960 – in de Utrechtse wijk Oudwijk waren voor hem eufemistisch gezegd geen gemakkelijke periode. Vanaf dat hij een kleuter was, werd Wim geslagen door zijn vader, hij kreeg als tiener op een gegeven moment maandenlang geen eten thuis en werd door een geloofsgenoot aangerand.
Over zo’n jeugd zou een goede schrijver een heerlijk cynisch en kwaad boek kunnen schrijven. Maar Zorn toont zich een nog betere schrijver door uit alle elementen van die eerste, soms miserabele twintig jaar de positieve lijn op te zoeken. En zo schreef hij zijn eigen coming-of-age-verhaal onder andere ook om daarmee de mensen in zijn jeugd (vriendjes, buurtgenoten en onderwijzers) te eren die hem door die moeilijke periode geloodst hebben. Want, hoe ellendig zijn jeugdjaren ook waren, hij slaagt er uiteindelijk met wat hulp in om “de weg naar vrijheid” af te leggen, zoals hij het in een kort voorwoord noemt.
Het eerste hoofdstuk ‘Mijn vader was alles voor me’ zet direct de toon met de beginzin: “Ik lag achter tralies in de slaapkamer van mijn ouders”. Op een even indringende als opmerkzame, maar vooral ook stijlvolle manier beschrijft hij in dat eerste hoofdstuk hoe hij als klein kind tegen zijn vader opkeek. Die tralies waren de ronde houten stijlen van zijn kinderbedje. Een dergelijk beeldende manier van schrijven laat Zorn in het hele boek zien.
Beeldend is bijvoorbeeld ook de manier waarop Zorn beschrijft hoe hij in de Tweede Wereldoorlog als kleuter in bad ging: in een teil in de werkplaats van zijn vader die in Utrecht kleermaker was. Eerst ging vader, daarna zijn oudere zus en uiteindelijk kon kleuter Wim in de teil waarvan het water een melkachtige kleur had gekregen. “Het water was dan intussen aan de koude kant en de teil merkwaardig minder vol. Met afschuw keek ik naar de druiprand met zeep- en vuilresten.”
De auteur weet zijn jeugd- en tienerjaren op een bewonderenswaardige manier op te schrijven. Dat had mogelijk zijn lerares Nederlands al kunnen voorspellen. Toen hij op 17-jarige leeftijd voortijdig de HBS verliet om te gaan werken op de personeelsafdeling bij Stork-Jaffa, ‘de grootste machinefabriek van Utrecht’, zei ze tegen hem: “Een studie Nederlands zou ook voor jou een mooie keuze zijn geweest. Weet je nog dat je tweede werd bij een voordrachtwedstrijd? Je koos een moeilijk gedicht. Maar zoals jij het toen voordroeg, hoorde ik geen moeilijke zinswendingen. Jouw vertelling was heel natuurlijk. Dat is een gave waar je nog veel profijt van zult hebben.”
Wim is nog een kleuter als hij voor het eerst klappen krijgt van zijn vader. Klappen ja, want het gaat om meer dan een draai om zijn oren. “Meestal werd ik daarbij op mijn hoofd geraakt. Nu gloeiden ook mijn van pijn tintelende oren en voelde het alsof ik me in een hard suizende ruimte bevond. Andere geluiden ving ik niet meer op.
‘Wie niet luisteren wil, moet voelen’, had mijn vader mij vaak voorafgaand aan het geven van klappen gezegd. Zijn handen leken dan niet meer op de handen die de stoffen bewerkten; het werden houten planken.”
Treffend beschrijft Zorn in deze autobiografie die leest als een roman hoe zijn kijk op zijn vader verandert. “Wie was de man tegen wie ik opgekeken had?” vraagt Wim zich af als hij later ontdekt dat zijn vader gescheiden is en met zijn eerste vrouw ook kinderen heeft. Een afstandelijke moeder, een vader met losse handjes en de benauwend strenge sfeer van de apostolische beweging waar vooral vader Zorn zich toe geroepen voelt, blijken geen veilige omgeving voor de gevoelige zoon die Wim is en die duidelijk wat anders wil dan zijn vader met hem voor ogen heeft.
Toch slaagt Wim er enigszins verrassend al snel in om een beslissing te nemen over de relatie met zijn vader. “Vroeger kon mijn vader mij straffen, slaan zonder mij te verliezen. Ik wist nu dat nieuwe klappen meer pijn zouden doen. De klappen die ik had gehad, waren als seinpalen langs de weg die mijn vader voor mij had uitgestippeld. Nieuwe klappen zouden de afstand tot hem vergroten. (…) Ik was voor hem de verkeerde zoon.” Maar net op het moment dat Wim zich denkt te kunnen ontplooien, gaat vader echt dwarsliggen en wordt hij een struikelblok voor de jongen.
Bij vlagen geeft dit boek ook een onthutsend inkijkje in een geloofsgemeenschap (de Hersteld Apostolische Geloofsgemeenschap en later het Apostolisch Genootschap) waarin gestreden wordt om de beleving van het ware geloof. Dat leidt niet alleen tot allerlei afscheidingen, “maar ook de familiebanden werden verscheurd als men een andere weg dacht te moeten gaan.” Zorn, hoeveel last hij er als kind en tiener van heeft gehad, schrijft er waardig over, bijna met distantie, zonder de bittere of cynische toon die ook begrijpelijk zou zijn geweest. Hij keek er als kind aanvankelijk met enige verbazing en ongeloof naar: “Ik keek ernaar zoals ik ook naar de Wagenspelen had gekeken in het park als er een klucht werd opgevoerd.” Maar die verbazing verandert steeds meer in afkeer, “diepe afkeer” zelfs.
Het boek is opgebouwd uit 49 zorgvuldig uitgemeten hoofdstukken van zo’n drie tot tien bladzijden. Die hoofdstukken vertellen op chronologische wijze de ontwikkeling die Wim Zorn doormaakt vanaf zijn kleutertijd totdat hij als jongeman definitief zijn eigen weg kan gaan. Het is een goed geschreven, positief verhaal dat laat zien hoe een creatief kind, ondanks een desastreuze thuissituatie, met de hulp van enkele andere mensen, uiteindelijk kan worden wie en wat hij wil zijn. En jazeker, de lezer krijgt echt wel wat ellende en traumatische ervaringen van de jonge Wim te verhapstukken. Maar de schrijver kiest ervoor om juist de nadruk te leggen op het luisterend oor, de stimulans en de daadwerkelijke steun die hij gekregen heeft van enkele mensen in zijn omgeving.
Die mensen zijn bijvoorbeeld de zusters Bos, buren die de 11-jarige Wim vragen om op de tuin te passen als ze anderhalve maand weg zijn. In hun woning ontdekt de nieuwsgierige jongen boeken en hij leest Alleen op de wereld. Als de gezusters, die beiden in het onderwijs gewerkt hebben, dat bij hun thuiskomst horen, bieden ze hem een lidmaatschap van de Openbare Bibliotheek aan. “Dat lidmaatschap werd voor mij meer dan alleen de boeken. De bibliotheek werd mijn tweede thuis. Ik ging er vrijwel dagelijks naar toe, direct vanuit school.”
In de bibliotheek ontdekt Wim Zorn op deze jonge leeftijd ook kunstboeken, hij bezoekt een museum, leest over de ontwikkeling van de abstractie en zo ontstaat bij hem de wens om kunstschilder te worden. Na een traumatische ervaring tijdens een logeerpartijtje bij ’tante Riek en oom Pim’, vindt Wim eerst gehoor bij de bibliotheekmedewerkers die hem een boek over seksuele voorlichting laten lezen. Niet veel later kan hij met zijn verhaal ook terecht bij ‘oom Leenman’ met wiens gezin Wim een weekje naar Texel gaat.
Die oom Leenman (de benaming oom en tante wordt gebruikt voor geloofsgenoten) laat hem ook inzien hoe de relatie met zijn vader is en zou moeten zijn. Als Wim weer thuis is, schrijft hij in zijn dagboek, waar hij kort daarvoor mee begonnen is. “Het opschrijven hielp om alles helder te krijgen en een besluit te nemen. Ik ging me richten op alles wat komen zou en niet meer nadenken over wat was geweest. Misschien zou er een dag komen dat ik blij was met mijn naam.” Ook de bemoedigende woorden van een architect en diens vrouw – voor wie Wim als 11-jarige een mantelpakje ontwierp – steunen hem: “Het is een bijzondere gave, dingen te zien als ze er nog niet zijn. Besef dat en heb vertrouwen in jezelf.”
Het zijn vooral de keuzes van de schrijver die maken dat deze autobiografie zo’n positieve indruk achterlaat. Zo laat Zorn wel even zien hoe Wim zich voelt als blijkt dat hij van zijn vader niet naar de HBS mag en naar de ambachtsschool moet. Maar meer woorden besteedt hij aan de inspanningen van zijn onderwijzers om hem tegen de zin van zijn vader toch naar de HBS te krijgen. Ook in de verhalen die Wim Zorn noteert over zijn HBS-tijd komen positieve ervaringen bovendrijven, al schemert daardoorheen telkens wel de onhoudbare sfeer thuis, zoals in de beschrijving van het harmonieuze gezin van Rolf, een communistische schoolvriend.
Een groot succes voor Wim, een zangoptreden via zijn muziekleraar in Tivoli, eindigt met een domper: wanneer hij ’s avonds te laat thuiskomt, is de deur op slot. Hij slaapt dan op een bankje in het Wilhelminapark. Als hij de volgende ochtend in de krant blijkt te staan, is de situatie thuis helemaal ondraaglijk geworden. De tiener Wim krijgt geen eten meer en sluipt meestal het huis in om zonder vader, moeder of zus te ontmoeten naar zijn kamer te gaan. Ook op school gaat het niet meer, maar er zijn lichtpuntjes in deze onhoudbare situatie. Wim krijgt goede raad van zijn tekenleraar, daarnaast vindt hij troost in kunst en muziek en in een bijbaantje als etaleur.
De problemen voor de jongeling zijn daarna zeker nog niet voorbij, maar hij krijgt wel steeds meer voor ogen wat hij zou moeten doen. Na een gesprek met Rolf en diens vader hakt hij de knoop door. En dan doemt ondanks alle ellende van een rampzalige jeugd langzamerhand “de weg naar de vrijheid“ op voor Wim, de ik-persoon van dit boek. Dat Wim Zorn daar zestig jaar later zo’n krachtig, aangrijpend en optimistisch boek over kan schrijven, is een grote verdienste.
© Jelle van der Meulen