Categorieën
Verhalen

WEGLOPEN

Toen ik negen jaar was besloot ik van huis weg te lopen. Leo, mijn wat bangelijk aangelegde buurjongetje, ging na veel praten schoorvoetend overstag en zou me op mijn reis vergezellen. Eerste doel was Scandinavië om vandaaruit over te steken naar Alaska.

Hoe de reis over water geregeld zou moeten worden was van later zorg. Ik hield de optie open om à la Sjors en Sjimmie als verstekeling aan boord van een schip te gaan maar Leo was daar geen voorstander van. ‘We zien wel’, zei ik geruststellend, want ik was bang dat hij alsnog zou terugkrabbelen. Eindbestemming Alaska was ingegeven door het boek van Jack London dat mijn moeder me avondenlang had voorgelezen, over de roep van de wildernis en Pittah, de grijze wolf.

We zouden starten op zondag omdat het die dag nauwelijks zou opvallen dat we weg waren. Pas tegen etenstijd zou onze vermissing ontdekt worden en tegen die tijd zaten wij al ruim over de Duitse grens, zo verzekerde ik Leo en bovendien zouden we alleen door bossen lopen. Onderin mijn kledingkast verzamelde ik blikken eten, droge crackers en door mijn moeder gemaakte bramenjam, allemaal uit de voorraadkast die met het oog op de Cubacrisis van een paar jaar eerder, nog steeds goed gevuld was. Ik plastificeerde met repen plakband en extreme precisie een landkaart waaroverheen ik in rood een lijn had getekend van Nederland naar de westkust van Noorwegen en daarvandaan overzee, dwars door Canada naar het hart van Alaska.

Ik leerde mijn hond gewillig aan een touw te lopen, leerde Zweedse woorden uit een boekje van de bibliotheek en van het geld uit mijn spaarpot kocht ik een blikopener met veel extra functies. De nacht voor D-day sliep ik nauwelijks. Ik schreef een briefje aan mijn ouders, dat ze zich geen zorgen hoefden te maken, dat ik op reis was en dat onze hond me zou beschermen. ’s Morgens legde ik het briefje op mijn kussen, voor de helft verborgen onder de deken om een te snelle ontdekking te voorkomen. Ik zette mijn zware rugtas alvast bij het schuurtje en ontbeet daarna met mijn ouders en broers een stevig ontbijt aan de tafel die ik had gedekt.

Ik herinner me de verbaasde blikken tussen mijn vader en moeder om hun vlijtige dochter en ik herinner me rozebotteljam, roomboter en scheve sneden bruin brood. Na het ontbijt zei ik, dat ik die dag met Leo naar de steengroeve zou gaan. Mijn moeder zei: ‘Neem je brood mee en ben je wel om 6 uur thuis?’ ‘Tuurlijk’, zei ik. Met mijn hond aangelijnd en een zware rug draafde ik wat later naar het buurhuis om Leo op te halen. Hij kwam me al tegemoet, in nette kleren, zonder rugzak en met een bedremmelde blik. Hij zei: ‘Ik kan vandaag niet weglopen want ik moet met mijn vader en moeder naar oma.’ Een complete deceptie.

Voor de vorm liep ik nog een kilometer of wat richting het noorden maar keerde huiswaarts toen het begon te regenen. Het nog niet ontdekte briefje aan mijn ouders heb ik in wel honderd stukjes gescheurd en alle voorraad ging terug in de crisiskast. Ik gaf de blikopener aan mijn moeder, als cadeautje, ze zei: ‘Gek kind, die hadden we toch al, maar ik moet zeggen, deze is wel heel erg mooi.’ De hond verleerde het touwlopen binnen enkele dagen en Leo bleef mijn vriendje. We hebben nooit meer gepraat over de reis die ons kleine leven had moeten veranderen in een groot avontuur tussen bevriende wolven en rechtvaardige indianen.

Ik denk tijdens deze Oekraïne oorlog zeer aan alle kinderen die op een beestachtige manier van huis en haard worden verdreven, op weg naar een onbekende toekomst en zonder veilige plek om naar terug te keren. Ik kan alleen maar hopen dat ze niet verleren te dromen en te fantaseren.

Tieteke Amsterdam