Soms kan iets niet in de parlementaire democratie, ook al is het wettelijk toegestaan en moreel acceptabel.
Door J.Th.J. van den Berg
Ooit moest ik mij ten behoeve van een toespraak voor gemeentebestuurders bezighouden met het vraagstuk ‘integriteit’. Daarbij kwam ik op het spoor van een driedeling die mij voor de analyse van dit begrip relevant leek.
Zo zijn er gedragingen in de democratie die ‘niet kunnen’, omdat ze in strijd zijn met wettelijke regels, hetzij strafrechtelijk hetzij bestuursrechtelijk. Daarnaast is er een categorie die weliswaar door de wet niet worden verboden, maar die in moreel opzicht discutabel zijn. Er is echter nog een derde categorie gedragingen: die zijn wettelijk toegestaan; er is ook moreel geen bezwaar tegen te maken; maar, uit het oogpunt van democratisch bestuur zijn ze ineffectief.
Een persoonlijk voorbeeld ter verduidelijking. Toen ik zou worden benoemd tot hoofddirecteur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, heb ik ontslag gevraagd als lid van de Eerste Kamer. Wettelijk was er geen beletsel om die twee functies te combineren. Ook in moreel opzicht was er geen bezwaar. Niettemin, de combinatie ‘kon niet’, omdat die mijn handelen ineffectief zou maken, zowel als lid van de Eerste Kamer als in mijn rol van pleitbezorger van het gemeentebestuur in Nederland. Gemeenten zijn immers voor vrijwel elk overheidsbeleid relevant.
Leest u verder via: https://www.parlement.com/id/vmj3bcnlu9ve/wat_in_de_parlementaire_democratie_niet_kan