Juist van partijen die nieuw zijn in het bestel is transparantie over hun financiering wenselijk.
Door Bert van den Braak
Vorige week zette collegacolumnist Joop van den Berg vraagtekens bij de mate waarin een Wet op de politieke partijen regulerend moet zijn, bijvoorbeeld over de interne partijdemocratie1). Ten aanzien van de partijfinanciering is, vooruitlopend op een nieuwe wet, de bestaande wetgeving al iets aangescherpt.2) Vraag is echter of dat voldoende is en of niet al bij de komst van een nieuwe partij strengere regels nodig zijn.
Meedoen aan verkiezingen, maar ook het oprichten van een politieke partij is tamelijk eenvoudig. Er zijn voor verkiezingsdeelname wel enkele verplichtingen, zoals ondersteuningsverklaringen en het betalen van een waarborgsom, maar die zijn – als je als partij een beetje overtuigend je doelstellingen kunt uitleggen – goed te overkomen. Die lage drempels bevorderden dat nogal wat ‘nieuwkomers’ konden doordringen tot het nationale parlement.
Dat was al direct zichtbaar na invoering van de evenredige vertegenwoordiging (al werd de waarborgsom pas in 1935 ingevoerd) en zette zich vanaf het einde van de jaren vijftig van de negentiende eeuw gestaag voort. Relatieve nieuwkomers bleken bovendien soms redelijk snel te kunnen doordringen tot de regeringsmacht (de PPR i na vijf jaar, DS’70 i na één jaar, de LPF i na een half jaar, BBB i binnen vijf jaar en NSC i binnen een jaar).
Leest u verder via: https://www.parlement.com/id/vmidjifn5vz4/vanaf_het_begin_openheid_over_partijfinanciering