De economische wetenschap is in de achttiende eeuw ontstaan. Zoals de mens beslissend is gevormd in zijn kinderjaren, zo draagt ook het huidig economisch denken het stempel van de omgeving waarin het tot stand is gekomen. Het is dus van belang iets meer te weten over de gangbare achttiende-eeuwse maatschappijopvatting, die we nu aan de hand van een aantal punten zullen bekijken. Het economisch denken is in de loop van ruim twee eeuwen weliswaar van karakter veranderd, de nu volgende elementen hebben het denken van de eerste economen gevormd en zijn in zekere zin nog steeds aanwezig.
Het idee van een natuurlijke orde
De meeste denkers uit de achttiende eeuw gingen ervan uit dat achter de vaak zo chaotisch aandoende werkelijkheid een natuurlijke ordening school. Deze ordre naturel werd door vaste wetten geregeerd en was eeuwig en onveranderlijk. Het was de taak van de wetenschap door de sluier van de waarneembare werkelijkheid heen te kijken en zo de vaste ordening op het spoor te komen. Het was de natuurlijke orde die de planeten in hun baan hield, water naar het laagste punt deed stromen en de bijen naar de juiste bloem deed vliegen. Deze natuurlijke orde had een goddelijke oorsprong en met behulp van rationeel denken en geduldige observatie konden de bedoelingen van de Schepper worden achterhaald.
Overigens maakte het denken over de werkelijkheid zich in de loop der tijd steeds meer los van zijn religieuze vooronderstellingen. Aanvankelijk zag men de werkelijkheid nog als het resultaat van Gods niet aflatende scheppingsarbeid. In een volgend stadium nam men aan dat God de wereld als een ingenieus uurwerk geschapen had, maar na deze scheppingsdaad geen werkelijk aandeel in het gebeuren meer had. De Schepper trok zich als het ware terug na het uurwerk in beweging te hebben gezet. Deze gedachte wordt wel het deïsme genoemd. Nog weer later werd de natuurlijke ordening eenvoudig als een a-religieus verschijnsel opgevat en werd God beschouwd als ‘een hypothese die gemist kon worden’.
Het idee van een natuurlijke orde heeft veel invloed gehad op de vorming van economische theorieën. Wie bijvoorbeeld nadenkt over de internationale handel, over import en export, neemt in feite een bonte wereld van handel en financiën waar. Hij ziet schepen binnenlopen, gelost worden en weer vertrekken, hij ziet wisselkoersen tot stand komen en internationale betalingen gedaan worden. Economen menen nu door de sluier van deze verwarrende veelheid van verschijnselen heen te kunnen kijken en daarachter enkele wezenlijke factoren te kunnen aanwijzen, zoals de relatieve kostenverschillen tussen landen. Anders uitgedrukt: economen creëren een vereenvoudigde en gestyleerde versie, een model van de werkelijkheid. Het abstractieniveau van economische theorieën is daardoor vaak hoog en is er een bijna filosofische instelling voor nodig om ze te kunnen waarderen.
Natuurkunde
De opkomst van de natuurkunde in de zeventiende en achttiende eeuw heeft veel invloed gehad op de wereldbeschouwing van de eerste economen. Het is bekend dat Adam Smith erg onder de indruk was van de elegante manier waarop zijn landgenoot Isaac Newton, uitgaande van het enkele principe van de zwaartekracht, de banen van de planeten rond de zon verklaarde. Smith heeft zich eens laten ontvallen Newtons systeem te beschouwen als de belangrijkste vondst ooit door een mens gedaan.
Nu heeft het natuurwetenschappelijk denken een belangrijk kenmerk: de opgespoorde relaties worden als streng deterministisch en universeel gezien. Met andere woorden: er is geen ontkomen aan, de ontdekte wetmatigheden gelden altijd en overal op dezelfde manier. IJzer dat verhit wordt, zet uit, waar ter wereld en in welke eeuw de proef ook wordt uitgevoerd. En de planeten zullen altijd op dezelfde manier om de zon blijven draaien.
De machine-benadering
In dit intellectueel klimaat, waarin achter de zichtbare werkelijkheid een onveranderlijke ordening vermoed werd, een ordening bovendien die gehoorzaamde aan geen uitzondering gedogende wetten, ontstond de economische wetenschap. De gedachte dat de economie, de samenleving, in feite een enorme machine is, is dan ook uit de achttiende eeuw afkomstig. We komen uit die tijd voortdurend termen tegen als ‘machine’, ‘uurwerk’ en ‘mechanisme’. De werking van de machine voltrok zich volgens exacte wetmatigheden. Het mechanisme kon ook rustig aan zichzelf worden overgelaten, aangezien er krachten bestonden die vanzelf weer tot een stabiele ordening voerden.
In The Theory of Moral Sentiments schreef Adam Smith: “Human society, when we comtemplate it in a certain abstract and philosophical light, appears like a great, an immense machine, whose regular and harmonious movements produce a thousand agreeable effects.” Wie een leerboek over economie opslaat, ontkomt niet aan de indruk dat de machine-benadering een zeer krachtige invloed heeft gehad op het economisch denken. Het idee van het Grote Uurwerk mag dan in de eenentwintigste eeuw zijn verdwenen, consumenten en producenten worden nog steeds als raderen in een grote machine gezien. Gevonden regelmatigheden worden ‘wetten’ genoemd en ook het overvloedig gebruik van de wiskunde herinnert aan de natuurkunde.
Zwaartekracht en eigenbelang
In het heelal was het de zwaartekracht die alles op zijn plaats hield, in de economie was deze rol weggelegd voor het eigenbelang. Toen een Frans koopman gevraagd werd welke maatregelen het beste voor de economie zouden zijn, schijnt hij geantwoord te hebben: “Nous laisser faire”. En het was Adam Smith die de befaamde opmerking maakte over de drijfveren van slagers, brouwers en bakkers: “It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker that we expect our dinner, but from their regard to their own interest.”
De Schepper had in elk menselijk individu het eigenbelang geplant en als dat eigenbelang maar voldoende kansen kreeg zich te ontplooien, zou de werkelijke wereld de natuurlijke ordening steeds meer nabij komen. In de werkelijkheid bestonden echter talrijke barrières die dat proces bemoeilijkten. Morele regels voor een rechtvaardige prijs, het middeleeuwse renteverbod, productievoorschriften door de gilden, mercantilistische protectie — alle stonden ze de natuurlijke ordening en daarmee de bedoeling van de Schepper in de weg. Het was tegen dit soort belemmeringen dat de ontluikende economische wetenschap haar pijlen richtte.
De afkeer tegen overheidsingrijpen ging soms vrij ver, niet zelden werd zelfs armoedebestrijding principieel afgewezen. Armoede was Gods wil of in een seculiere variant: door armoedebestrijding verhinder je de natuurlijke orde haar werk te doen. Bij wijze van voorbeeld laten we de Nederlandse negentiende-eeuwse, liberale econoom Simon Vissering aan het woord. Ooit waarschuwde hij de burgerij niet te veel aan de armen te geven. Maar: “Moet men dan niets doen, en eenvoudig Gods water over Gods akker laten lopen?” zo wierp Vissering zichzelf voor de vorm tegen. “Zooveel mogelijk, ja! wij komen er rond voor uit.” En is het vergezocht de tegenwoordige pleidooien voor deregulering, privatisering en lagere collectieve lasten, weliswaar ontdaan van hun religieuze lading, te beschouwen als een verre echo van deze maatschappijbeschouwing uit de achttiende eeuw?
De maatschappelijke voordelen van het in alle vrijheid kunnen najagen van het eigenbelang waren al eerder onder de aandacht gebracht. Befaamd in dit verband is een leerdicht van Bernard de Mandeville, een Engelse arts van Nederlandse afkomst. In The Fable of the Bees; or, Private Vices, Publick Benefitsuit 1705 beschrijft hij de sociale organisatie van een bijenkorf. Elk van de bijen is voor zichzelf druk bezig zijn instincten te volgen en op prikkels te reageren. Ze doen dit zonder zich in het minst te bekommeren om het welbevinden van hun medebijen. Er is geen bewuste organisatie, geen planning, maar het resultaat, de complexe vormen van de bijenkorf, mag gezien worden. Het menselijk egoïsme, gewoonlijk als een minder plezierige eigenschap beschouwd (private vices), is maatschappelijk gezien juist wenselijk (publick benefits). Hebzucht, ijdelheid, gierigheid, leugen en bedrog — laat ze hun gang maar gaan, ze komen de samenleving ten goede. Echt mis gaat het in Mandevilles bijenkorf dan ook als de bijen eerlijk en sober worden. De bijeneconomie zakt in en vervalt ten slotte.
Een halve eeuw later nam Smith het cynisme van Mandeville niet over. Behalve egoïstisch, was de mens ook in het bezit van een eigenschap die Smith sympathy noemde: het vermogen van de mens zich in te leven in de ander, zich te interesseren in de ander zonder er zelf beter van te worden. Zonder deze sympathy zou geen enkele samenleving kunnen bestaan. Het is later gebruikelijk geworden de nadruk te leggen op het streven naar eigenbelang dat het kapitalisme eigen zou zijn. Vaak wordt dan vergeten dat een denker als Adam Smith wel degelijk oog had voor de versplinterende werking van een ongeremd najagen van de eigen genoegens. Een maatschappij zonder samenbindende krachten is nauwelijks voorstelbaar.
dr. Gerrit Gorter