Op 9 november was ik in Middenbeemster bij de boekpresentatie van Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff, geschreven door Marita Mathijsen. Die boekpresentatie was een fraai aangeklede gebeurtenis, met fijne toespraken en toneelspel. En dat alles in de kerk waar dominee Wolff, de echtgenoot van de bekende achttiende-eeuwse schrijfster Betje Wolff, op de preekstoel gestaan heeft en zij in de kerkbanken gezeten heeft.
In mijn exemplaar van het schitterende boek staat geen handtekening van Marita Mathijsen, die ik buitengewoon bewonder. Die handtekening heb ik al lang. Die staat onder de beoordeling van mijn doctoraalscriptie die ik onder haar supervisie schreef. Dat is al een tijdje geleden, zeg ik er maar even eufemistisch bij, want anders moet ik het hebben over ‘bijna een halve eeuw geleden’. Nog steeds ben ik trouwens trots op die beoordeling. En ik noem Marita Mathijsen, emeritus-hoogleraar Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, in de rest van mijn stukje gewoon Marita, zoals zij Elizabeth Wolff-Bekker in de biografie meestal Betje noemt.
Geen handtekening, want het nieuwe boek van Marita kocht ik niet bij de presentatie. Ten eerste omdat het zo druk was dat ik een hele tijd in de rij zou moeten staan, en mijn taxi naar Koudum terug was al in aantocht. En ten tweede, dat heb ik hier al vaker geschreven, ik lees het liefst op een e-reader. En als ik dan al een uitzondering maak, voor speciale boeken of boeken (vaak Friese) die niet als e-boek verschijnen, dan ga ik naar de plaatselijke boekhandel.
En die uitzondering maakte ik natuurlijk voor Een vrije geest, al was het alleen maar omdat er een (in)gekleurde afbeelding van Betje Wolff in staat. Niet zolang voordat ik de biografie van Betje Wolff bij boekhandel Muizelaar bestelde, had ik er de biografie van Trinus Riemersma gekocht. Daar was ik wel direct in begonnen, maar omdat ik ook druk was met de voorbereidingen van een historische expositie in Koudum, bleef ik in het begin van het leven van Riemersma steken. En vervolgens kwam daar die biografie van Betje Wolff nog bovenop te liggen. Geen wonder dat een aantal Friese dichtbundels helemaal uit het zicht raakten!
Omdat het bloed nu eenmaal kruipt waar het niet gaan kan, begon ik toch te bladeren en uiteindelijk te lezen in dit boek over ‘het uitzonderlijke leven van Betje Wolff’. Daar wist ik al aardig wat van, maar ik werd gegrepen door de toon van deze biografie. Die wordt niet voor niets door Marita zelf een ‘emobiografie’ genoemd. En ze legt dat uit met de zinnen: “Ik schrik er niet voor terug te proberen de gevoelens op te roepen van deze uitzonderlijke vrouw. Ik haal ze uit brieven en uit haar werk, en vaak moet ik ook gissen, maar in elk geval interpreteer ik, meer dan eerder gedaan is.”
Dat levert verhalende fragmenten op, bijvoorbeeld in de beschrijving van de kindertijd van Betje Bekker in haar geboortestad Vlissingen: “Kijk, daar komt ze het huis uit, aan de hand van haar moeder. Klein, bruinblond haar, blauwe ogen. Je zou haar op zes jaar schatten, maar aan haar babbels te horen is ze ouder, een jaar of tien.” De biografe stel vragen (“Hield Betje van Vlissingen?”), vult in (“Ze zal ook de gesprekken over de stadhouder afgeluisterd hebben”) en toch blijft de biografie ook wetenschappelijk.
Marita weet namelijk heel goed wat ze doet, haar ingrijpen, of beter haar interpretatie, doet ze op grond van wat zij en haar voorgangers over deze ‘ongewone vrouw uit de achttiende eeuw’ uitzochten, met name P.J. Buijnsters die in 1984 zijn biografie over het schrijversduo Betje Wolff en Aagje Deken publiceerde. Niet voor niets draagt Marita haar nieuwe boek op aan Buijnsters. En Marita probeert regelmatig tussen de regels door te lezen, in brieven van Betje Wolf of in haar literaire werk.
De kracht van deze biografie ligt niet alleen in het beschrijven van het leven, inclusief de gevoelens en mogelijke gedachten van Betje Wolff, maar ook in de beschrijving van de achtergronden, zoals de tijd waarin ze leefde. Niet eerder las ik bijvoorbeeld zo’n heldere geschiedenis van de patriottentijd, een uitgesproken roerige tijd.
Extra aardig om te lezen vond ik ook het hoofdstukje ‘Wereldberoemd in Friesland’. Dat gaat over een week Friesland van Betje Wolff en Aagje Deken in juni 1798 op uitnodiging van de heer Van Canter te Wolvega, die ook de reiskosten betaalde. In Friesland kregen ze een groots onthaal bij een aantal gelijkgestemde patriotten. De Friese schilder Pieter Groenia maakte twee fraaie miniatuurportretjes van de dames, die toen respectievelijk 59 en 56 jaar oud waren.
Marita steekt haar bewondering voor Betje Wolff niet onder stoelen of banken. Ze ziet haar onconventionele beslissingen, haar kritische houding, haar schrijverschap, en roept direct in het begin al uit: “Wat een vrouw!”. Ze leeft met haar mee en schrijft zo dat de lezer ook met Betje Wolf meeleeft – en met de biografe. Het einde van Betje Wolf, die dan al 26 jaar samenwoont met haar schrijfpartner en levensgezellin Aagje Deken, is hartverscheurend. Drie jaar lang heeft ze geleden onder de ergste pijnen, op het laatst zo erg dat Aagje, die haar zo goed mogelijk verzorgt, verlangt naar haar dood.
Betje Wolff sterft op 5 november 1804 “met een pijnlijke trek op haar gelaat”. Negen dagen later overlijdt ook Aagje Deken. “Aan zinkingkoorts, zei de arts. Aan een gebroken hart, zeg ik” zo schrijft Marita. Om de biografie af te sluiten met: “(Amsterdam, 31 december 2023, 15.47. In tranen). Die tranen brandden ook achter mijn ogen, helemaal toen ik ook nog de ‘Dankbetuiging’ las. Daarin bedankt Marita naast heel veel anderen ook Peter Altena, Henk Eijssens en Dick Welsink. Drie studiegenoten van mij, die zich na de studietijd altijd met de historische literatuurstudie zijn blijven bezighouden. Dat was aanvankelijk ook mijn bedoeling, tot ik mij in het middelbaar onderwijs stortte.
Bij de presentatie in Middenbeemster zat ik naast Peter Altena. Met Henk en Dick had ik op 17 juli van dit jaar geluncht in Utrecht, waar we het weerzien van ons drieën met veel plezier en goede gesprekken vierden. Dat zouden we snel herhalen, zo zeiden we. Wat we alle drie niet wisten, was dat dat niet gaat gebeuren.
Vlak voor het afsluiten van de allerlaatste correctie van de drukproeven moet Marita in haar ‘Dankbetuiging’ deze passage nog aangepast hebben: “Nadat ik de eerste leesbare versie voltooid had, legde ik die voor aan enkele specialisten die deskundig commentaar gaven: Peter Altena en Henk Eijssens. Beiden zijn oud-studenten van mij uit de allereerste generatie. Dick Welsink, die ook bij die generatie hoort, verbetert al jaren mijn producten. Zijn correcties ontving ik op 25 juli 2024. Ik was bezig die te verwerken toen ik hoorde dat hij aan een ongeneeslijke ziekte leed. Hij overleed op 25 augustus.”
(Koudum, tweede kerstdag 2024. Ontroerd).
© Jelle van der Meulen