Vorige week ging ik een paar dagen naar Engeland om met een vriend zijn 97-jarige grootmoeder te bezoeken. Het werd zo’n reis waarin veel mis ging terwijl de start juist zo vredig was. Heerlijk rustige trein van Leeuwarden naar Schiphol, geen overstap, mooi op tijd weg, cryptogrammetje op schoot en een warme beker koffie binnen handbereik. Vlak voor Almere dienden de eerste tekenen van Murphy’s law zich aan. Een stem meldde via de luidspreker ‘problemen aan het spoor’ en in dezelfde zin dat ‘de eindbestemming van deze trein aldus was bereikt’. Tot vóór dat moment waren alle reizigers vooral mobiel met zichzelf bezig maar plotseling werden we één grote, met elkaar communicerende familie. Een gezamenlijke vijand schept razendsnel een band, zoveel is duidelijk. Na anderhalf uur harmonieus schelden op een koud perron in Almere werd voor ons een extra sprinter ingezet.
Op Schiphol moest ik met de nodige spoed naar de boarding gate. Achter de rij wachtenden sloot ik me hijgend aan. Direct kwam er een man in uniform op me af. Of ik wist dat ik slechts één stuk bagage mee mocht nemen? Ik keek naar mijn koffertje, ‘nou, dat ís toch één stuk?’ zei ik. De man wees naar mijn rug. ‘En dat dan?’ vroeg hij. ‘Dat is gewoon een rugzakje met mijn cryptogrammetje enzo’. ‘Nee mevrouw, dat is ook een stuk bagage.’ Hij sommeerde me om me te ontdoen van de rugzak of anders 60 pond bij te betalen. De meeste mensen in de rij voor me hadden zich omgedraaid en keken misprijzend naar mij, slechterik met twee stuks bagage. Met een rood hoofd propte ik de rugzak in mijn toch al niet lege koffer. Ik sloot me weer aan bij de rij, het uitgebuikte stuk bagage aan mijn hand, mij krijgen ze niet zomaar klein. Ik keek de man in uniform triomfantelijk aan. Hij keek naar mijn rug, naar mijn koffer, dacht even na en wees toen naar de meetbak waarmee wordt gemeten of bagage binnen de normen valt. Opnieuw meewarige blikken mijn kant op. Opnieuw een rood hoofd en de koffer paste niet natuurlijk. Ik schold een beetje maar niet te hard omdat ik bang was dat ik dan zelf ook niet mee zou mogen met het vliegtuig. Ik miste mijn medereizigers van station Almere. 60 pond armer en eenmaal in Engeland volgden nog een kapotte huurauto, verloren mobieltje, te smalle hotelbedden en extreem veel regen. Murphy regeerde met harde hand.
Alles kwam in perspectief door de bezoekjes aan de grootmoeder, vrolijke sterke vrouw, helaas aan bed gebonden in een verpleeghuis. Vriend en ik hebben geweldige uren met haar doorgebracht; herinneringen opgehaald, veel gelachen en rookworst uit Nederland gegeten. Om bij haar kamer te komen moesten we dwars door woonkamers lopen, langs mensen scheefgezakt in rolstoelen, apathisch. De indringende geur van aftakeling was bijna niet te harden voor ons, bezoekers, maar als je daarin woont of werkt gaat het blijkbaar wennen. In de gangen vlekkerige vloerbedekking en krakende smalle trappen. Personeel dat uit alle macht probeert noodzakelijke verzorging te geven maar geen tijd voor meer dan dat. De grootmoeder betaalt voor het verblijf in dit verpleeghuis 3000 pond per maand. Ik dacht waarom denken wij in Nederland zo vaak dat we het slecht hebben? De zorg in Nederland staat onder druk (ik werk zelf als vrijwilligster in een hospice dus weet daar iets van) maar in vergelijking met Engeland en alle andere landen waar ik ooit doorheen reisde, hebben we het zo goed. Dat is een mooie gedachte, of niet dan?
Tieteke Amsterdam