Toen ik in 2016 in Koudum kwam wonen, heb ik natuurlijk van alles over Koudum opgezocht, waaronder de afkomst van de plaatsnaam. De smeuïgste en ook wel malste verklaring kwam ik als eerste tegen: het volksverhaal dat onder andere door Ype Poortinga in De foet fan de reinbôge doorverteld is. Een groepje mannen in Koudum zit rond de haard. Vanwege de hitte bouwen ze een muurtje van turfblokken om het vuur en als dat vlam vat nog een tweede muurtje. Ook dat wordt te heet en ze roepen: “Kâlde om!” om aan te geven dat er nog een muurtje van koude blokken gemaakt moet worden. Vanaf die tijd noemde men die plaats Koudum.
Zo is het natuurlijk niet gegaan. De Encyclopedie van Friesland uit 1958 vermeldde dat Koudum vroeger waarschijnlijk Colwidum heette, waarbij het eerste deel van het woord (col) ‘hoogte’ zou betekenen en het tweede deel bos. Die verklaring stond in 2016 ook nog op de website van Histoarysk Koudum en vind je her en der nog steeds op internet. In een groot artikel over Koudum in de maandkrant Groot Bolsward IJsselmeerkust werd die verklaring in 2021 nog gebruikt.
Maar waarschijnlijk klopt de uitleg van Colwidum als ‘bos op hoogte’ niet en inmiddels staat de meest waarschijnlijke verklaring op de website van Histoarysk Koudum. Koudum zou zoiets als ‘kolenbos’ betekenen. Die verklaring wordt bevestigd door Pieter Duijff, lexicograaf en taalkundige bij de Fryske Akademy. Hij schreef vanaf 2015 in het zaterdagnummer van het Friesch Dagblad in het Fries een stukje over Friese plaatsnamen. Het idee was om dat een jaartje te doen, maar “It wurdt wat fan in ferslaving”, mailde Duijff op een gegeven moment naar de redactie van het Friesch Dagblad. En hij ging dus jaren door.
Zo verscheen onlangs een verzameling van 402 stukjes over 430 plaatsnamen onder de titel Der dy namma fan heten is. Die titel is een fraai citaat uit een Oudfriese oorkonde. De ondertitel ‘It komôf fan plaknammen’ geeft precies aan wat Duijff doet: uitleg geven over het ontstaan en de betekenis van de namen van Friese steden en dorpen. Duijff maakt daarbij uiteraard gebruik van wat er in de loop der jaren over die plaatsnamen geschreven is en de belangrijkste publicaties vermeldt hij in zijn inleiding, waaronder het ‘degelijke lexicon’ van Karel F. Gildemacher uit 2007.
Bij de verklaring van de plaatsnaam gaat Duijff meestal terug naar de oudst overgeleverde vermelding. Vaak vindt hij die oudste vermelding in de Middeleeuwen, maar tussen het begin van de Vroege Middeleeuwen en het eind van de Late Middeleeuwen zit meer dan duizend jaar.
Het meest genoemde jaartal van de oudste vermelding is 1275; nogal wat plaatsnamen worden namelijk vermeld in een kerklijst uit dat jaar.
De naam van Koudum staat hoog in de top 10 van oudst overgeleverde namen. Er zijn een tiental plaatsnamen die al in de negende eeuw een vermelding krijgen, waaronder Hindeloopen, Leeuwarden, Ferwert en Dedzjum. Daarvan heeft Hieslum de oudste vermelding (825). De eerste vermelding van Furdgum (Fardincheim) zou zelfs uit de achtste eeuw dateren, maar die achtste-eeuwse tekst is alleen in een twaalfde-eeuwse kopie overgeleverd en dat maakt de eerste vermelding van de achtste eeuw wel wat dubieus. En even voor de duidelijkheid: al die jaartallen van de eerste vermelding van een plaatsnaam zeggen nog niets over het jaar waarin er voor het eerst sprake was van bewoning op die plek.
De eerste vermelding van Koudum, Colluuidum, dateert uit de vroege Middeleeuwen en wel uit 855. Overigens kun je je afvragen hoe zeker het is dat Colluuidum inderdaad gaat over de plaats die nu Koudum heet, maar daar lijken niet veel mensen zich druk over te maken. Volgens Duijff moeten we ervan uitgaan dat de tweede u in die oude plaatsnaam als w uitgesproken wordt (dus dan wordt het Colluwidum). In de 14e eeuw heet het dorp Coldum (in 1325), ook wel met een k geschreven: Koldum (1398). Al in een Oudfriese oorkonde uit 1512 komt de naam Coudum voor en na de 17e komen vormen met een l niet meer voor.
Het eerste deel van de oude benaming komt zo goed als zeker dus niet van ‘col’ dat ‘hoogte’ betekent, maar van het Oudfriese woord ‘kole’. Dat geeft een brandstof aan, waarschijnlijk houtskool, al doet de website van Histoarysk Koudum om goede redenen de suggestie dat het om turf zou gaan. Het tweede deel van de naam Colluuidum is veel minder omstreden: dat ‘widum’ is een Oudgermaans woord voor ‘bos’. “De namme fan Koudum,” zo besluit Duijff zijn bladzijde over Koudum, “betsjut dus letterlik ‘koalebosk (foar it produsearjen foar houtskoal)” .
Taalwetenschapper Pieter Duijff had met dit boek over de afkomst van Friese plaatsnamen geen strikt wetenschappelijke pretentie. Het is een bundeling van krantenstukjes. In sommige krantenstukjes heeft Duijff voor publicatie in het boek nog veranderingen aangebracht, bijvoorbeeld dankzij opmerkingen of aanvullingen van lezers. In het krantenstukje over Koudum dat op 24 oktober 2020 in het Friesch Dagblad stond is niets veranderd, op een verbetering van een drukfout na.
Het boek is, mede door de vorm van die krantenstukjes heel leesbaar, al moet je geen tientallen stukjes achter elkaar lezen, dan beginnen al die verklaringen wel te duizelen. Maar het is ook wel jammer dat Duijff de stukjes bij bundeling niet iets wetenschappelijker gemaakt heeft. Duijff heeft het nu vaak over ‘een Oudfriese oorkonde’ of nog vager alleen ‘eerste vermelding’ van een plaatsnaam. Zo zegt Duijff bijvoorbeeld niet dat de naam Colluuidum in 855 opduikt in het testament van ene Folckerus die zijn bezit schonk aan een klooster in het Duitse Werden.
Ook vind ik het jammer dat Duijff ervoor gekozen heeft om de krantenstukjes in het boek te bundelen in dezelfde volgorde als ze verschenen zijn. Op die manier volgt de lezer van het boek dezelfde reis als de krantenlezer, is het idee van Duijff. Die vergeet daarbij dat de krantenlezer niet anders kon dan die reis maken. De boekenlezer kan dat wel. Zo zocht ik in eerste instantie alle plaatsen op die ik redelijk goed ken, bijvoorbeeld omdat ze in de omgeving van Koudum liggen of omdat ik er om andere redenen geregeld kom.
Dat zoeken was gemakkelijker geweest als de plaatsen op alfabetische volgorde opgenomen zouden zijn. Ja, er is een register en dat werkt in de meeste gevallen prima. Maar bijvoorbeeld niet bij plaatsnamen die op meer bladzijden voorkomen. Boalsert komt op vijftien bladzijden voor en dan heb je als lezer geluk dat op de derde van de genoemde bladzijden de naam al verklaard wordt. Bij Wikel heeft de lezer iets meer pech. Die naam komt volgens het register op vijf bladzijden voor, maar uitgerekend bij de laatste staat pas de verklaring.
Maar goed, ondanks deze bedenkingen heb ik veel plezier beleefd aan het doornemen van dit boek. Helaas kan ik verreweg de meeste verklaringen niet direct meer reproduceren, maar ik heb zeker een hoop geleerd over de manier waarop veel plaatsnamen zijn gevormd. En ik zal het boek ongetwijfeld regelmatig weer even uit de kast halen om er een plaatsnaam in op te zoeken.
© Jelle van der Meulen