Ik heb al eerder geschreven dat Koudum niet meer dan een figurantenrol speelt in de Friese literatuur. In deze rol heeft Koudum het nog wel geschopt tot een vermelding in het prestigieuze project over de Friese literatuur ‘Salang’t de beam bloeit’. In ‘Finster 9’ wordt het Winterjûnenocht van Waling Dykstra en Tsjibbe Gearts van der Meulen beschreven. Vanuit hun woonplaats Holwerd (Dykstra) en Bergum (Van der Meulen) trokken die mannen vanaf 1860 een paar winters lang naar hotels en dorpsherbergen in alle hoeken en gaten van Friesland om daar een avondvullend programma te brengen.
Op 13 februari 1862 was er een literaire avond in Koudum. ’s Avonds om 7 uur begon toen het ‘Frîske Winterjûnenocht fan Waling Dykstra en T.G van der Meulen’. De avond vond plaats bij de ‘Weduwe v.d. Veer’ weten we uit het programma dat ook laat zien dat de meeste stukken door beide sprekers werden voorgedragen. Dat zal dus wel in Het Wapen van Friesland zijn geweest, of misschien heette het toen nog Het Wapen van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. Twee prominente figuren uit de Friese literatuur van de 19e eeuw zijn dus in 1862 in Koudum geweest om hun werk voor te dragen.
En dat was niet de eerste keer, want Waling Dykstra en Tjibbe Gearts van der Meulen begonnen in november 1860 met het eerste optreden in een serie van 32 Winterjûne-Nochten. En in die eerste winter kwamen de beide mannen ook naar Koudum, misschien wel een van de laatste optredens van die winterperiode. Op 27 maart 1861 waren ze net als in 1862 bij de ‘Weduwe van der Veer’.
Ook in latere jaren heeft Waling Dykstra Koudum aangedaan met zijn Fryske Winterjûne-Nocht. Op donderdag 30 november 1865 was Dykstra – nu met Gerben Colmjon – in Koudum. Nadat Colmjon een baan als archivaris kreeg, ging Dykstra ’s winters met Auke Boonemmer op pad. Met Boonemmer was Dykstra met het Winterjûnenocht in ieder geval in februari 1869 en 1874 in Koudum. Vanaf 1875 ging Dykstra alleen op pad met zijn Winterjûnenocht. Hij was bijvoorbeeld in 1878 in januari en in december in Koudum. Maar er is over Waling Dykstra en Koudum nog wel wat meer te zeggen.
Waling Dykstra nam in het eerste deel van zijn boek Uit Friesland’s volksleven (1895) op pagina 124 een volksverhaal op over het ontstaan van de naam Koudum. Dat vindt Dykstra zelf ook wel een raar verhaal: “Op eene zeer eigenaardige wijze is het dorp Koudum aan zijn naam gekomen.” Het verhaal gaat dat mannen rond een vuur zitten. Als het vuur te heet wordt, roepen ze: ‘Koud om! Koud om!’ De knecht moet er dan turven omheen leggen. Dat helpt even, maar dan vatten de turven vlam en is het vuur weer te heet. Weer roepen ze: ‘Koud om! Koud om!’
Na dat een paar keer te hebben gedaan, zien ze dat een hond gewoon wat verder van het vuur af gaat zitten. Dat doen ze dan ook en ze lachen om hun eigen domheid. En ze besluiten hun dorp Koud-om te noemen. Dykstra eindigt het verhaal met “Anderen zeggen Kou – dom = Koudom, dom als eene koe. De naam is later veranderd in Koudum.” Over de naam Koudum kun je natuurlijk op de website van Histoarysk Koudum een wat meer wetenschappelijker verklaring vinden.
In Waling Dykstra’s korte roman of novelle De silveren rinkelbel uit 1856 komt Koudum ook een stuk of tien keer voor. Dat lijkt aardig wat, maar een plaats als Stiens – waar het verhaal zich grotendeels afspeelt – wordt in dat boekje meer dan honderd keer genoemd, Franeker wel een keer of dertig. Dus we doen het er maar mee, en het is in ieder geval meer dan Bolsward (6x), Sneek (4x), Stavoren (2x), Workum (1x) of Hindeloopen (0x) om maar eens wat te noemen. En dat heeft z’n reden.
De sulveren rinkelbel heeft als ondertitel ‘In Wonderlike Skiednis út ‘e Lêste Helte fan ‘e Achttjinde Iuw’ en gaat over de huishouding van schoenmaker Pabe Roukes (baas Hoattelstoat) in Stiens. Maar vooral gaat het over de zoektocht naar zijn echte ouders van de vondeling Wouter die bij baas Hoattelstoat opgroeit. Wouter wordt op een gegeven moment vanwege een vechtpartij voor twee maanden uit Fryslân verbannen en verblijft dan in Groningen. Daar krijgt hij een briefje dat zijn moeder in Koudum zou wonen, dus Wouter gaat erheen. Wouter vertelt later zelf het verhaal van zijn reis van Groningen naar de zuidwesthoek van Fryslân, naar Sloten en dan verder:
“- fan Sleat ôf naam ik de stap wer oan. Doe bin ik reizge oer Wikel en Balk; dêrfandinne op Harich, en sa oer Kolderwâlde nei Galamadammen, en dêrfandinne nei Koudum. Dêr kaam ik de neimiddeis om twa oere oan. Ik tochte, hoe sil ik dat minske no oankomme, as har man thús is? Ik koe ’t my suver net begripe dat ik dêr myn mem fine soe. Ik gyng yn de herberge, en frege de kastlein as hy dêr ek in Jetske Meiles koe. ‘Ja, dy wennet hjir nêst de doar,’ sei de man, ‘mar as jy har sprekke moatte,
dan komme jy fergees; want hja is fan ‘e moarn mei har man en bern op reis gien nei Frjentsjer útfanhûs.”
In Franeker vindt Wouter Jetske, de vrouw uit Koudum die dienstmeisje is geweest bij baas Pabe in Stiens, maar die zegt dat ze niet zijn moeder kan zijn. Niet veel later komt uit hoe het allemaal in elkaar zit met zijn echte vader en moeder.
Tenslotte moet ik nog één stukje aanhalen uit De silveren rinkelbel. Jetske woont in Koudum met een man die Jildert Nolkes heet. Jildert is in dienst bij grietman De Beere uit Koudum. De grietman reist op een gegeven moment naar Holland, maar: “Jildert Nolkes folge syn hear net nei Hollân, mar teach wer nei syn wiif en bern te Koudum. Doe hie er, lyk as te begripen is, in hele bulte nijs te fertellen.” In Koudum had deze Jildert dus ‘in hele bulte nijs’ (een hele hoop nieuws) te vertellen, zo staat in een boek van 1859.
Grappig vind ik dan weer dat 130 jaar later het eerste nummer verschijnt van ‘De dorpskrant van Koudum’ die als naam heeft gekregen: Bulte Nijs. Die dorpskrant bestaat nog steeds en verschijnt maandelijks met af en toe een vakantiepauze.
© Jelle van der Meulen