Het kan leerzaam zijn nog eens wat HAVO- of VWO-examens economie uit de jaren zeventig door te nemen. Je kunt van alles over die examens zeggen, je wist tenminste waar je aan toe was. Er waren standaard drie opgaven: een macro-opgave, een micro-opgave en een opgave uit de institutionele sfeer (geld, overheid, internationale economie). Wat ook opvalt: het gehalte ‘modelmatig denken’ in die oude examens was hoog. Dat is nu wel anders! En dat is niet altijd een voordeel.
Ter illustratie een vraag uit het examen economie 1 (nieuwe stijl) VWO 2001. De vraag luidt: “Leg uit dat een toenemend personeelstekort tot oplopende inflatie kan leiden.” Op zichzelf een nogal onschuldige en niet al te moeilijke vraag. Het norm-antwoord (hogere loonkosten worden in de prijzen doorberekend; kosteninflatie dus) ligt voor de hand. Toch waaieren de antwoorden van de leerlingen niet zelden alle kanten op.
Natuurlijk waren er ook antwoorden die op bestedingsinflatie wezen: hogere lonen betekenen een hogere effectieve vraag. Maar er waren ook meer ingenieuze antwoorden. Enkele voorbeelden uit de praktijk. Doordat arbeid een knelpuntsfactor is, wordt het aanbod beperkt, hetgeen de prijzen doet stijgen. Of: wegens gebrek aan personeel produceren bedrijven minder, hetgeen de gemiddeld constante kosten en daarmee de prijzen verhoogt. Wel erg ver gezocht: een toenemend personeelstekort betekent hogere lonen en hogere lonen leiden tot vervanging van arbeid door kapitaal. Het is mogelijk dat de extra kapitaalkosten hoger liggen dan de uitgespaarde arbeidskosten, waardoor de kosten en uiteindelijk de prijzen stijgen.
Hoewel in een enkel geval erg geforceerd, zijn niet al deze antwoorden onzin. Voor door de wol geverfde economen en krantenlezers is het normantwoord inderdaad het meest voor de hand liggende. Maar voor economisch nog tamelijk groene leerlingen is het ene antwoord niet veel beter of slechter dan het andere. “Het zal wel”, is de gedachte als van het gewenste antwoord wordt kennis genomen.
Economische variabelen beïnvloeden elkaar op allerlei manieren. Neem een toename van de brutolonen. Die kan de winstgevendheid van ondernemingen en de nationale exportpositie aantasten, maar ook voor extra effectieve vraag zorgen. Bovendien kan op lange termijn substitutie van arbeid door kapitaal plaats vinden. Een economisch model brengt al deze, soms tegenstrijdige, effecten systematisch in kaart en richt de gedachten. Het model kan incompleet of zelfs op punten onjuist zijn, maar daar valt dan over te praten. In het algemeen is een model een goede oefening in gestructureerd denken over economische samenhangen.
Nu het gehalte modelmatig denken in de leerstof en de examens tweede fase, vooral wat het HAVO en het deelvak VWO betreft, is verminderd, worden allerlei antwoorden van leerlingen verwacht waarvan ze achteraf denken: “O, is dat de bedoeling. Daar moet je ook maar opkomen.” De verlangde antwoorden worden vaak als willekeurig ervaren. Allerlei andere redeneringen zouden in hun ogen ook mogelijk zijn, maar worden door de docent afgekeurd omdat ze ‘niet waarschijnlijk’ of ‘vergezocht’ zijn of om andere redenen niet passen in de gangbare gedachten over de economische werkelijkheid.
Tegen deze achtergrond zou meer aandacht voor het modelmatig denken gewenst zijn. En dat hoeft zich echt niet te beperken tot een uitgebreid keynesiaans model. Wat meer variatie is zeer gewenst. Waarom zou je bijvoorbeeld niet een eenvoudig keynesiaans model kunnen nemen en dat confonteren met een meer klassiek geöriënteerd model, waarin vraag en aanbod op de arbeidsmarkt via de productiefunctie de productie (capaciteit) bepalen? Zo leer je dat er binnen de economische wetenschap verschillende benaderingen mogelijk zijn.
Maar wat hier vooral van belang is: een model levert minder willekeur op. Op een verjaardagsfeestje kan iedereen wel een gevolg bedenken van een toename van de overheidsuitgaven. Akkoord, het ene gevolg zal zich sterker doen gevoelen dan het andere of zal zich eerder voordoen dan het andere, maar het is toch in hoge mate een kwestie van “Kiest u maar.” Niet zo erg ver verwijderd van borrelpraat, dus. Het economisch handwerk is nu juist al deze gevolgen en hun effecten te inventariseren en de zwaarte ervan te wegen. Op het examen levert dat meer eenduidige en minder willekeurige antwoorden op.
dr. Gerrit Gorter