Categorieën
Poëzie

IK RAAK VERVREEMD VAN ALLES EN VAN ALLEN


Ik raak vervreemd van alles en van allen,
van dingen die voor mij van waarde zijn geweest,
van vrienden en van vrouwen wel het allermeest;
zij duiken weg onder de duizendtallen.

Soms komen ’s avonds zij mij overvallen.
Hij zegt: ga mee naar die of die, er is een feest;
zij klaagt: waar ben je al die weken toch geweest?
Ik wacht tot ik de deur weer dicht hoor vallen.

Ik neem het boek, waarin ik zat te lezen,
maar weet de zin niet meer van wat ik las;
ik sluit mijn ogen om anders niet te wezen
als een vergeten woord, een ledig glas,
een ouder wordend man, die merkt nu pas
dat van eenzelvigheid hij niet is te genezen.

Jan Remco Theodoor Campert (1902-1943)