‘Lieve Lente, kom toch weder.
Lieve Lente, kom toch snel.’
Zo zongen wij als basisschoolkinderen uit volle borst, half maart, jaren zestig. En er was alle aanleiding toe, want de lente liet vaak lang op zich wachten. Maart was de laatste wintermaand en de vroege bolgewassen worstelden zich moeizaam onder de februarisneeuw vandaan.
Tegenwoordig kunnen we vaststellen, dat dit liedje van het repertoire is geschrapt en zo niet, dan moet dat zo gauw mogelijk gebeuren. De Lieve Lente is eigenlijk niet meer weggeweest en een snelle terugkeer hoeft dan ook niet te worden afgesmeekt. Februari is al jaren de eerste lentemaand, de sneeuwklokjes zijn begin maart uitgebloeid en de bloeiende narcissen reiken bijna kniehoog.
Nog navranter is het vervolg van het lied:
‘Breng ons zon en bloesem weder.
Tooi de velden fleurig en hel.
Tralalala, tralalala.’
Alleen de laatste zin mag nog op enige instemming rekenen. De eerste bloeiende struiken maakten immers al in januari hun opwachting. En al wacht je tot half juni, “fleurig en hel” zullen de velden nooit meer kleuren. Waar de Friese weiden vijftig jaar geleden achtereenvolgens lila van de pinksterbloemen, geel van de boterbloemen en rood van de zuringen zagen, daar domineert nu het eentonige donkergroen van de moderne agrarische cultuursteppe. Na het verschijnen van de eerste paardenbloemen kleurt het veld al gauw oranje door de gifspuit, waarna de zaak snel wordt geploegd en opnieuw ingezaaid. Rationele bedrijfsvoering.
Half april. Ik loop door de uitgestrekte Friese velden in de buurt van mijn geboortegrond. In mijn hoofd buitelende kieviten, jubelende grutto’s en turelurende tureluurs te midden van met bloemen gespikkelde weilanden. Maar boven mijn hoofd schreeuwen de meeuwen en krassen de kraaien hun lied van de dood.
Thuisgekomen is er gelukkig nog een lentegevoel. Een zanglijster juicht, een vlinder fladdert en ik zie de eerste zwaluw. In de stad, dat wel.
Kay Balsema