‘Waar gaan we nu eens naar toe?’ staat onder de foto van de Uitgave ter gelegenheid van het zestig jarig bestaan van de vereniging voor vreemdelingen verkeer Leeuwarden, uit het najaar van 1957. Eind dat jaar trouwden mijn ouders in Leeuwarden, waar ze elkaar hadden ontmoet in het fameuze Oranje Hotel. Hij uit Berltsum, als jongste zoon van een vrachtrijder, zij uit Leeuwarden, als oudste dochter van een vertegenwoordiger in drukinkten. Nadat ik in 1960 het levenslicht zag, volgde mijn zusje Ellen in 1965.
Mijn vader was vrijwel zijn hele arbeidzame leven administrateur bij De Boer Stalinrichting in Leeuwarden, en had een eigen administratiekantoor. Mijn moeder werkte in de jaren 50 bij de gemeente Leeuwarden en werd soms ingezet bij fotoshoots. In 1956 was ze verkleed als Fries meisje bij de ontvangst van deelnemers aan het kandidatentoernooi voor het wereldkampioenschap schaken, in de raadszaal in Leeuwarden.
Een van de grootste frustraties was dat ze, door haar huwelijk, ontslag moest nemen bij de gemeente. Nadien maakte ze zich nuttig voor Berltsum, waar het getrouwde stel ging wonen. Ze was tientallen jaren bestuurslid van de gymnastiekvereniging en voorzitter van de Plattelandsvrouwen, en een fervent volleyballer en tennisser. Een decennium was ze ouderling van de gereformeerde kerk. Bijzonder, want mijn vader had een ARP-achtergrond, mijn moeder kwam uit een rood nest. Toch konden ze het goed vinden.
Halverwege de jaren 60 hadden we de eerste caravan in ons dorp. Mijn ouders gingen jarenlang naar Appelscha en de Galamadammen, Denemarken en Zwitserland. Mijn vader vond het altijd fijn te melden dat zijn vrouw zes jaar jonger was. Toch overleed ze, na een lange strijd tegen borstkanker, veel eerder dan mijn vader. De laatste tien jaren van zijn leven waren niet zijn gelukkigste.’
Peter Boomsma
Deze bijdrage werd ook gepubliceerd in NRC op dinsdag 28 mei 2024.