Er zijn altijd economen geweest die zich hebben gedistantieerd van de mainstream economics. In de twintigste eeuw waren dat vooral (neo) marxisten en institutionalisten. We zullen nu enkele vertegenwoordigers van deze stromingen aan de orde stellen en daarbij teruggaan tot het begin van de twintigste eeuw. Een aantal schrijvers zullen we behandelen onder het kopje ‘surplus’. Het zijn economen die ervan uitgaan dat het kapitalisme een overschot, een surplus, tot stand brengt en het is dan de vraag waar dat surplus terecht komt. Naast Hobson zijn het vooral tegen het marxisme aanleunende auteurs die vanuit dit idee vertrekken.
Het surplus
In de periode van 1880 tot 1914 deed zich een opmerkelijk verschijnsel voor dat het moderne imperialisme is genoemd. In het oog lopend was bijvoorbeeld de opdeling van Afrika onder een aantal westerse landen, maar ook elders in de wereld deed de nieuwe expansiedrift van zich spreken. Er zijn verschillende verklaringen voor dit verschijnsel gegeven, waaronder een aantal dat de nadruk op economische factoren legt.
John Atkinson Hobson
In 1902 verscheen Imperialism. A Study van de Brit John Atkinson Hobson (1858-1940). Hobson was geen marxist, maar stond wel kritisch tegenover het kapitalisme. We kwamen Hobson eerder tegen, in het hoofdstuk over golfbewegingen. Zijn voornaamste kritiek op het kapitalisme was dat er een voortdurende neiging tot onderconsumptie bestond. Het imperialisme vond volgens Hobson zijn oorsprong in te geringe consumptieve bestedingen. Zijn vertrekpunt was, zo herinneren we ons, de ongelijke inkomensverdeling. De hoge, door kapitaaleigenaren ontvangen inkomens werden gedeeltelijk gespaard en vervolgens geïnvesteerd. De door de toegenomen capaciteit voortgebrachte goederen kregen echter steeds meer moeite hun weg te vinden naar de consument. De inkomens van de arbeiders waren immers laag. De ondernemers kwamen zo met een surplus te zitten, waarvoor ze in het buitenland, met name in de koloniale gebieden, een uitweg dachten te vinden in ruil voor grondstoffen. In Hobsons ogen spanden de ondernemers vervolgens de staat voor hun karrtetje, die wel zo goed was het militaire apparaat in te schakelen. De veroveringen dienden er dus toe elders in de wereld met geweld een markteconomie te vestigen, die het overschot aan consumptiegoederen kon opnemen.
Deze analyse bracht Hobson echter niet tot revolutionaire gedachten, maar eerder tot hervormingsvoorstellen. Wilde men het kwaad bij de wortel aanpakken, dan diende iets gedaan te worden aan de scheve inkomensverdeling. Met behulp van onder andere belastingmaatregelen zou het inkomen van de kapitaalbezitters worden afgeroomd ten gunste van de arbeidende klasse. Tevens bepleitte hij nationalisatie van openbarenutsbedrijven, banken en verzekeringsmaatschappijen.
dr. Gerrit Gorter