Voor me ligt de dertiende druk van Verleden en heden – beknopte geschiedenis van opvoeding en onderwijs uit 1974. De uitgave is gedrukt bij Wolters Noordhoff in Groningen. De auteurs zijn L.C.T. Bigot en Gilles van Hees. Het boek is bewerkt door hoogleraar en pedagoog F.W. Prins. Reeds vergrijsde groep onderwijzers en docenten zal dit als muziek in de oren klinken.
Het betreft aflevering 3 uit bijgaand boek, pagina 8.
De geschiedenis van de pedagogiek kan op verschillende wijzen worden beoefend.
Ze kan ons – en de stof biedt er overvloedig aanleiding toe – allerlei curiosa geven: hoe de Romeinen rekenden, hoeveel een 17e-eeuws onderwijzer verdiende, hoeveel kinderen Baslow had, enz. Al is ’t zeer goed mogelijk, dat in een of ander verband dergelijke mededelingen van betekenis kunnen zijn, de grote waarde ervan is aan ernstige twijfel onderhevig.
Bij de bestudering van de geschiedenis der pedagogiek moeten we toch komen tot het zien van de grote lijnen, langs welke onze voorgangers zijn gegaan bij de vervulling van de opvoedingstaak. Daartoe komen we niet, indien de historie een aaneenrijging van biografieën van grote pedagogen is, wier inzichten, naast elkaar gesteld, merkwaardig veel op elkander gelijken. De historie van opvoeding en onderwijs moet ons laten zien, ‘hoe het groeide’.
WD