Kunnen we iets leren uit extraparlementair in het Interbellum? Spoiler: neen
(tekst: Bert van den Braak op Parlement.com)
Toen Pieter Omtzigt wederom ‘extraparlementair’ als optie voor de kabinetsvorming noemde, reageerde politicoloog Simon Otjes op berichtendienst X met: ‘meer dan de helft van de Nederlandse kabinetten in het interbellum was extraparlementair’. Nu kun je dat als feit beschouwen, maar het betekent niet dat dit van veel betekenis is voor de huidige tijd.
In het interbellum werd de Nederlandse politiek grotendeels beheerst door drie christelijke partijen: RKSP i, ARP i en CHU i. Zij hadden in beide Kamers de meerderheid (zij het in 1918 dankzij steun van kleine partijen) en leverden de minister-presidenten. De drie werden ook wel ‘de coalitie’ genoemd. Weliswaar hadden zij geen gezamenlijk programma, maar er was een gemeenschappelijke grondslag en er waren gedeelde doelen. ‘Binding’ door fracties werd niet altijd nodig gevonden.
Het politiek-maatschappelijke en economische bestel was onvergelijkbaar met het onze. De maatschappij was verzuild en tussen die zuilen stonden scherpe scheidslijnen. Bij verkiezingen verschoven steeds slechts een paar zetels. Het begrotingsbeleid had als simpel uitgangspunt: de begroting moest sluitend zijn. De rol van de regering op economisch gebied was beperkt. Sowieso was de rol van de overheid nog vrij bescheiden.
Leest u verder via: Extraparlementair in het Interbellum – Parlement.com