Het kabinet wil wel een partijwet, maar de argumenten ervoor vindt de Raad van State mager.
Door J.Th.J. van den Berg
Of er een wet op de politieke partijen moet komen, hangt sterk af van de opvatting over het karakter van de partij en over de kwetsbaarheid de democratie. Nederlanders koesteren een traditie van sterk vertrouwen in de kracht van de democratie en geloven in het vermogen van kiezers om te bepalen wat daarbij wel en niet aanvaardbaar is. Tegelijk heerst bij ons de traditie de politieke partij te zien als een principieel particuliere organisatie van burgers, vallend onder het grondrecht van de vrijheid van vereniging. Dus moet de overheid daar verre van blijven.
Beide zijn respectabele tradities, maar de laatste jaren wordt – niet voor het eerst – de vraag opgeworpen of wij daar niet wat al te ontspannen in zijn. De Staatscommissie parlementair stelsel i (in de wandeling: de Staatscommissie-Remkes) drong in zijn rapport uit 20181) sterk aan op een wet op de politieke partijen en opeenvolgende ministers van Binnenlandse Zaken hebben zich die raad aangetrokken. Intussen is er een voorstel van wet en is daarover door de Raad van State geadviseerd, in het algemeen in positieve zin.
Er zijn meer denkbeelden dan de hier genoemde, in Nederland maar ook in andere democratische staten. Vooral kort na 1945 werd, onder de indruk van de Duitse bezetting, her en der sterk gedacht in termen van een ‘weerbare democratie’, die door zijn wettelijke organisatie opgewassen moest zijn tegen ernstige bedreigingen.
Leest u verder via: https://www.parlement.com/id/vmiamgjxky8f/een_nog_onvoldragen_partijwet