Af en toe duikt er een Duitse term in het Amerikaanse spraakgebruik op, zoals kindergarten en wunderkind. Het laatste begrip wordt nogal eens gebruikt als het om Paul Anthony Samuelson gaat. De in 1915 uit Amerikaans-joodse ouders geboren Samuelson werd al vroeg als briljant geportretteerd, een eigenschap overigens waarvan ook Samuelson zelf overtuigd was. In biografische schetsen wordt hem dan ook niet zelden enige arrogantie en een flinke dosis ijdelheid aangewreven. De weerstand die hij af en toe opriep, heeft hem zelfs eens een baan gekost.
Voor veel economen is Samuelson vooral de man van hét handboek en wel het meest succesvolle handboek aller tijden; niet alleen op het gebied van de economie, maar op welk gebied dan ook. Vlak na de Tweede Wereldoorlog hadden de studenten economie “often that glassy-eyed look”, zo zei Samuelson, vanwege de verouderde handboeken die ze moesten bestuderen. Hij begon met het schrijven van een nieuw handboek en in een paar jaar tijd (“my tennis suffered”) was het gereed voor publicatie. In 1948 verscheen Economics, waarvan in 2003 als curiositeit weer de eerste druk is verschenen. We zijn dan inmiddels zeventien drukken en meer dan vier miljoen verkochte exemplaren verder, daarmee eerdere handboeken, zoals die van John Stuart Mill en Alfred Marshall, in de schaduw stellend, om het eufemistisch uit te drukken. Financieel hoeft Samuelson zich dus geen zorgen meer te maken. Overigens wordt het boek nog steeds geactualiseerd en uitgegeven, nu in samenwerking met William D. Nordhaus.
Samuelson werd geboren in Gary, Indiana, maar verhuisde al snel met zijn ouders naar Chicago. Aanvankelijk ging zijn belangstelling naar de wiskunde uit, maar na een cursus economie begreep hij hoe die twee vakgebieden konden worden gecombineerd. Hij liet er geen gras over groeien en publiceerde in 1947 zijn proefschrift, Foundations of Economic Analysis. Wie dit boek ook maar vluchtig doorbladert, zal begrijpen dat het nogal wat stof deed opwaaien. Er is nauwelijks een bladzijde te vinden waarop geen matrices, eerste afgeleiden of integralen zijn te vinden. Economen waren destijds echter nauwelijks gewend wiskunde te gebruiken. De opmerking van Marshall dat wiskunde misschien wel handig was om de gedachten te scherpen, maar daarna vergeten moest worden, was velen op het lijf geschreven. Nu, een halve eeuw verder, is een opleiding economie zonder een flinke dosis wiskunde ondenkbaar en dat is zeker mede het resultaat van Samuelsons baanbrekende proefschrift.
Twee-en-dertig jaar oud, een succesvol handboek, een briljant proefschrift en intussen ook nog de John Bates Clark Medal voor veelbelovende jonge economen — alle trekken van een wunderkind. Samuelson lag op stoom en stevende recht op de Nobelprijs af, die hij dan ook zou krijgen en wel in 1970. Wat zijn de belangrijkste bijdragen van Samuelson aan de economie geweest? Er zijn maar weinig onderwerpen waarmee Samuelson zich niet heeft bezig gehouden. Twee belangrijke bijdragen stippen we even aan, de keynesiaanse macro-economie en de theorie van de internationale handel.
Al voor de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Samuelson het elegante multiplier-accerelator-model, waarmee op een uiterst eenvoudige wijze een conjunctuurgolf kon worden gesimuleerd. Via zijn eerder genoemde handboek konden studenten voor het eerst kennis maken met de consumptiefunctie, de spaarparadox (meer besparingen leiden via een afname van de effectieve vraag uiteindelijk tot minder besparingen) en stimulerende fiscal policy, het manipuleren van belastingen en overheidsbestedingen. Hij adviseerde presidenten als Kennedy en Johnson, waarbij hij steeds evenwichtige standpunten in nam. Niet alleen belastingverlaging, maar ook verhoging van de overheidsbestedingen; niet alleen fiscal policy, maar ook monetary policy.
In de theorie van de internationale handel is zijn naam verbonden aan het zogenaamde factor price equalization theorem. Deze theorie komt erop neer dat ook in een wereld met een beperkte of geen enkele mobiliteit van de productiefactoren de beloningen van die productiefactoren de neiging hebben naar elkaar toe groeien. Als we alle melk in het vervolg uit Polen halen, zullen de lonen van de Poolse melkveehouders uiteindelijk stijgen en die van de Nederlandse boeren dalen.
Het keynesianisme in de stijl van Samuelson verloor al in de jaren zestig krediet, toen bleek dat de economie toch niet zo gemakkelijk te sturen was als gedacht. In de jaren zeventig, toen de combinatie van stagnatie en inflatie (stagflatie) voorkwam, leek de theorie van Keynes een zachte dood te gaan sterven. Het gelijktijdig voorkomen van de twee genoemde verschijnselen is immers moeilijk te plaatsen in een keynesiaans kader. Even leek het erop dat het macro-economisch vraag-en-aanbod-model (voor het eerst in de twaalfde druk van Economics) het keynesianisme ging redden, maar in de jaren tachtig werd de vlag definitief overgenomen door het monetarisme van Milton Friedman.
dr. Gerrit Gorter