Categorieën
Commentaar Onderwijs

DE ONDERWIJSZAAK (5): VAN DOCENT NAAR SOCIAAL WERKER

Er waren in de vorige eeuw gymnasia waar voor een deel gepromoveerde docenten werkten. Aan het Magister Alvinus in Sneek werkten onder meer bioloog dr. Jan Pieter Otto en neerlandicus dr. Anne Wadman.

Tot aan de Mammoetwet van 1968 werd van de docent in hoofdzaak kennisoverdracht verwacht. Door deze wet nam het algemeen vormend onderwijs flink toe. De mavo (middelbaar algemeen voortgezet onderwijs) kwam in plaats van de mulo: meer uitgebreid lager onderwijs. De havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs) volgde de rhbs op: rijks hogere burgerschool. De eerste stap van docent naar sociaal werker was in gang gezet; een overigens langzaam proces.

Tot aan de grote fusiegolven in de jaren negentig, waren er – gelukkig – geen afstandelijke verhoudingen tussen leiding, docenten, conciërges, leerlingen en ouders, omdat scholen kleinschalig waren georganiseerd. Door de fusies kregen modellen en bureaucratie meer vat op die verhoudingen. Binnen dat grijze geheel werd de positie van de docent minder zichtbaar.

De verhouding tussen docent en leerling kreeg een andere insteek. Het overbrengen van kennis verdween nog meer naar de achtergrond; er werd steeds meer empathie richting individuele, vaak ook kwetsbare, leerling verwacht. Docenten/mentoren volgden cursussen in gesprekstechnieken en leren luisteren. Er volgden op scholen themadagen over psychosociale ontwikkelingen bij adolescenten.

Ook gingen scholen, in tegenstelling tot in vroeger tijden, met elkaar de concurrentiestrijd aan om de leerling trekken. Dus marktwerking en imagobuilding kwamen op. In deze context was een positief contact met ouders onverbrekelijk verbonden. Maar in de praktijk pakte dat geregeld negatief uit, want de invloed van ouders werd te groot. Ongeruste moeders en vaders belden de mentor dat docent x en docent y teveel huiswerk gaven. Teamleiders ontvingen klachten dat docenten eigentijdser les moesten geven, et cetera.

Bij de moderne docent wordt een goed en vlot communicatief vermogen verondersteld. Daarnaast een flexibel optreden in de klas, binnen de vaksectie, richting teamleiders, schoolmanagement en ouders. En tenslotte toont hij een saamhorigheidsgevoel met zijn leerlingen en de totale schoolorganisatie.

Al met al zijn docenten geëvolueerd tot sociaal werkers. In de ogen van onderwijsmanagers zijn ze slechts uitvoerenden zonder hoog denkvermogen; eigenlijk figuranten. Het beroep van docent is ten dode opgeschreven. Logisch dat er niemand meer voor de klas wil.

Wiebe Dooper