De Nederlanderthaler (of Neerlanderthaler – Homo sapiens nelanderthalensis) is een aparte en bijzondere soort der mensachtigen. Een soort die, merkwaardig genoeg, nogal ontbreekt in antropologische beschrijvingen en studies. De eerste archeologische vondst van een schedel dezer species werd geduid als pathologisch misvormd, die derhalve wel toebehoord zou hebben aan “een idioot”. Meerdere vondsten, van de mergelgrotten in Maastricht tot de Bonifatiusbron in Dokkum, haalden deze theorie onderuit. Tegenwoordig weten wij dat, hoewel de Homo nelanderthalensis weliswaar een rudimentaire menssoort is, deze wijd verbreid voorkomt hier ten lande. Ja, sterker nog: dat de soort, in weerwil van zijn beperkte geestelijke en intellectuele vermogens, zelfs aan een opmars bezig is. De soort neemt hand over hand toe.
Paleontologen, antropologen en etnologen staan voor een raadsel: de toename der Neerlanderthalers schijnt de spot te drijven met geheel het bouwwerk der evolutieleer. Deze gaat toch uit van het principe van the survival of the fittest, en dus een overleving en verheffing van de soort door betere aanpassing aan de omgeving. “Een organisme hoeft echter niet de ‘sterkste’ te zijn om betere overlevingskansen te hebben dan anderen. Meer intelligentie, betere camouflage of beter vluchtgedrag kunnen overlevingskansen vergroten en ervoor zorgen dat een organisme ’the fittest’ is.”
Wat maakt dan dat de Neerlanderthaler heden ten dage blijkbaar zo fit is?
Het boeiende is dat de Neerlanderthaler zich niet kenmerkt door een surplus aan intelligentie; het tegendeel is waar. De herseninhoud dezer soort is tamelijk gering. Dit uit zich ook in zijn onbehouwen gedrag. Des te opmerkelijker is dan ook dat de soort, ondanks de genoemde geestelijke beperking, wel doet aan een soort van meningsvorming. Hoe primitief ook. Zo is de Homo nelanderthalensis bereid een wegblokkade op te werpen (ja, hij blijft natuurlijk grofstoffelijk in zijn uitingen) als in zijn ogen zijn primitieve gebruiken worden aangetast door andersdenkenden. De Neerlanderthaler is een vat vol tegenstrijdigheden. Zo weet hij de woorden “vrijheid van meningsuiting” uit te spreken. Maar bedoelt daarmee louter zijn eigen mening. Niet aan zijn eigen geest ontsproten, overigens, doch door de eigenmeningsvormer van de species; een soort zilverrug (of zilverkuif), die hen als leider van de groep of troep voorgaat. Het roedel- of kuddegedrag zit nog diep geworteld in de rudimentaire geest dezer soort. En hij vindt zijn gelijk vet onderstreept, in koeienletters in de met rijkelijke illustraties verluchtigde Neerlanderthalerkrant en de asociale media, want daar zijn nog meer plaatjes en de zinnen nog korter.
Nee, het is niet intelligentie die de Homo nelanderthalensis tot the fittest maakt.
Is het dan zijn betere camouflage?
De Neerlanderthaler is van meters afstand te herkennen (en meestal ook te horen). Zijn onbehouwenheid en luidruchtigheid, gebrekkige intelligentie en dito uitdrukkingsvaardigheid (in woord en geschrift), zijn opvliegende aard, vernielzucht, kuddegedrag (zoals het gezamenlijk in horde optrekken naar de voetbalstadions en het daar en masse aanheffen van beledigende spreekkoren), evenals zijn uiterlijke kenmerken, zijn grove gelaatstrekken, lage schedelpan, geprononceerde jukbeenderen, zijn veelal gedragen trainingsbroeken en jackjes, petjes, doch in het algemeen eenvoudige kledij, getuigend van weinig ontwikkelde smaak, zijn van een zodanige opzichtigheid, dat van camouflage niet gesproken kan worden. Behalve dan binnen de eigen species. Maar ook een keurig in het pak gehesen, pianospelende, vlot gekuifde soortgenoot, met een redelijk aangeleerd spraakvermogen, valt al ras door de mand als specie der Neerlanderthalers.
Nee, het is niet betere camouflage die de Homo nelanderthalensis tot the fittest maakt.
Is het dan zijn betere vluchtgedrag?
De Nederlanderthaler is xenofoob en gericht op de eigen soort. Hij is als de dood voor vreemde vluchtelingen. Ja, hij wil de eigen soort ‘van vreemde smetten vrij’ houden. Het liefst zou de Neerlanderthaler een hek rond zijn grondgebied plaatsen, en aldus leven in een van de wereld afgezonderd reservaat. Weg van dat slechte Europa, weg van enge moslims, weg van de ‘elite’, weg van gekleurde rijksgenoten die tegen zijn primitieve rituelen demonstreren; veilig in eigen incestueuze kring, in de stam der Neerlanderthalers zoals die was in betere (geromantiseerde) vroeger tijden. Eigenlijk is de Neerlanderthaler zelf een vluchteling, een escapist (als ie dat woord zou kennen); een species van één en al vluchtgedrag. Maar is het beter vluchtgedrag?
Nee, de wonderlijke opkomst van de Neerlanderthaler is en blijft een antropologisch en evolutionair mysterie, een contradictie. Maar het ziet ernaar uit dat we ermee zullen moeten leren leven.
Dolf Alberts