Jolande Withuis kon voor haar biografie ruim putten uit de talloze brieven, plakboeken en andere documenten die Jeanne Oosting zelf en later haar familieleden trouw bewaarden. Zo komen we veel te weten over de steeds slechter wordende relatie van haar vader, die bepaald een onaangenaam mens was, en haar moeder. Moeder Bieruma Oosting schreef in 1928 bijvoorbeeld een brief waarin ze haar minachting voor haar man (en diens familie) uitspreekt. Ze vraagt Jeanne om die brief maar te verscheuren of te verbranden. Maar, zo schrijft Withuis: “Jeanne verscheurde of verbrandde niets. Ze sleepte de stapels tastbare bewijzen van de huiselijke ellende haar leven lang met zich mee.”
Uiteindelijk slaagt Jeanne Oosting erin een alternatieve familie van kunstenaars om zich heen te verzamelen, met onder veel anderen de dichters Ida Gerhardt en Adriaan Roland Holst, en de beeldend kunstenaar Charlotte van Pallandt. Daar slaagt ze onder andere in door een tijd (1929-1940) in Parijs te wonen en te werken. In Parijs is ze volop kunstenaar tussen andere kunstenaars. In de loop van 1940 verlaat ze Parijs om in september op kosten van de Nederlandse staat per speciale bus naar Nederland terug te keren. Voor een korte periode woont ze dan in Beetsterzwaag op landgoed Lauswolt bij haar moeder.
Hoewel Jeanne Oosting regelmatig het etiket ‘Fries schilderes’ opgeplakt kreeg en krijgt, en ze wel meedeed aan exposities van Friese schilders, een Fries hart had ze niet. “Ik ben geboren in een koud land, niet Lapland maar Friesland”, citeert Withuis Oosting. Eind november 1940 ontvlucht ze Friesland, voornamelijk de sfeer van Lauswolt, waar ook haar inmiddels dertigjarige broer nog bij moeder woont, en betrekt twee kamers in Amsterdam. Eind 1944 verlaat ze Amsterdam. Ze weet nog net met de laatste nachtboot vanuit Enkhuizen Stavoren te bereiken en fietst dan zeventig kilometer naar Beetsterzwaag.
Na de oorlog gaat ze weer in Amsterdam wonen, ze reist regelmatig naar Parijs en bezoekt veel Europese landen. Withuis schrijft: “Jeanne viel in Amsterdam in de jaren vijftig op haar plaats. Het geploeter was voorbij. Ze raakte gesetteld en werd een tevreden mens.” Dat betekent overigens niet dat alles van een leien dakje gaat. Ze slaagt erin om elke keer verliefd te worden op onmogelijke partners (man/vrouw) en is in de liefde zeker niet gelukkig. In haar werk is ze succesvol in diverse genres. Ze is aquarellist, beeldhouwer, etser, graficus, lithografe, illustratrice, glasschilder, kunstschilder, tekenares en boekbandontwerpster; ze wint op diverse terreinen prijzen en ontwerpt bijvoorbeeld tot twee maal toe de jaarlijkse kinderpostzegels.
Van de erfenis van haar moeder (overleden in april 1954) koopt ze landgoed Het Elger, bij Almen, tussen Zutphen en Lochem. Daar ontvangt ze talloze bekende kunstenaars en schrijvers. Uitgebreid gaat Withuis in op de – soms problematische – ontmoetingen met Adriaan Roland Holst, wiens portret Oosting schilderde dat in het bezit is van het Literatuurmuseum. Jeanne Oosting woont vanaf het midden van de jaren vijftig afwisselend op Het Elger of in Amsterdam, waar ze aan het Oosterpark een woning met atelier betrekt.
© Jelle van der Meulen
Hierbij deel 1: