Maar al te vaak wordt, wanneer het over de geschiedenis van Bolsward gaat, de rol van Pater Brugman bij het tot stand komen van het stadboek van 1455 behoorlijk overdreven. Eigenlijk zijn pas de laatste decennia door historici duidelijke vraagtekens gezet bij de invloed die deze geestelijke zou hebben gehad op het boek dat symbool zou staan voor het officieel erkennen van de Friese plaats Bolsward als stad. Uit recente litteratuur blijkt dat de rol praktisch nihil is geweest. De bronnen vermeld ik onderaan deze artikelensreeks.
Stadboek
…ghemaect by raede ende consente des eerbaren vaders Johannis Brugman ende der priesteren….
Zoals gezegd, onduidelijk is of Bolsward vóór 1455 al een stadboek, dan wel keuren, bezat. En of daarmee ook het z.g. Stadsrecht aan de Friese plaats was gegeven.
Drs. Joost C.M. Cox (1955 – 2021 en tot zijn pensionering gemeentesecretaris van Alkmaar en kenner van de Nederlandse stadsrechten) stelt de volgende jaartallen vast als moment waarop Friese steden het recht om zich een onafhankelijke stad te noemen, verkregen:
1068 – Stavoren (na Hoei de vroegste vermelding); 1285 – Leeuwarden; 1298 – Dokkum; 1315 – IJlst; 1317 – Harlingen; 1317 – Sneek; 1331 – Bolsward; 1355 – Berlikum; 1368 – Hindeloopen; 1385 – Workum; 1417 – Franeker; 1422 – Sloten.
In deze reeks zou Bolsward met het jaar 1455 wel heel erg opvallen! Onlogisch ook, zo’n late vermelding. Bolsward mag vanaf de 11e eeuw al gerekend worden tot de belangrijkste handelssteden in de noordelijke streken van het latere Nederland. In die eeuw sloeg Bolsward haar eigen munten, of liet deze in haar opdracht slaan. Indien de minderbroeders inderdaad eind 13e eeuw zich zullen hebben gevestigd in Bolsward, mag er eveneens van worden uitgegaan dat Bolsward een stedelijke gemeenschap was: deze r.k. orde vestigde zich uitsluitend in verstedelijkte gemeenschappen!
Bolsward kende rond 1100 na Christus, en zeker vanaf 1250, al een zekere mate van stedelijke allure, getuige de eigen munt, een bestuurlijke concentratie, een relatief grote handelsactiviteit door haar ligging aan een druk bevaren zuid-noordroute, een drietal met elkaar verbonden wierden, jaarmarkten, een (tuf)stenen kerk, etc. Niet veel later vestigden zich religieuze orden binnen de gemeenschap, die zich daartoe blijkbaar door die stedelijke uitstraling uitstekend leende. Bolsward, kortom, zal veel vroeger dan 1455 alle kenmerken van een stad hebben gehad, en vrijwel zeker daarin ook erkend zijn. Dat de historie hieromtrent tamelijk diffuus is, komt niet alleen door een gebrek aan schriftelijke bronnen, maar in grote mate ook door de bijzondere bestuurlijke situatie in de Friese gebieden. De z.g. Friese Vrijheid noopte immers niet direct tot een strikte scheiding tussen platteland en stedelijke gemeenschappen. Beide leefgemeenschappen hadden elkaar nodig, liepen ook in elkaar over, qua bestuur en qua handelsactiviteiten. Bestuursrechterlijk was er in zekere mate een afhankelijkheid, wederzijds respect in ieder geval. Zij zagen elkaar dus niet als vijand, maar als aanvulling. In de gebieden waar landsheerlijk gezag heerste, was de noodzaak tot bestuurlijke en juridische afscheiding veel groter.
De eerste vermelding die tot nu gevonden is waaruit, voorzichtig, geconcludeerd mag worden dat Bolsward erkend werd als stad is die van 4 april 1331. In een oorkonde wordt gesproken over een ‘schout’ van ‘oppidum de Boedelswaerd’. Het latijnse woord ‘oppidum’ mag gelezen worden als ‘kleine stad’. Aan deze brief hangt een zegel, met daarop, zo te zien, een stad met een viertal torens. Dit zegel zal niet de realiteit van een panorama van Bolsward uitbeelden, wellicht wel het symbool van een stedelijke nederzetting, zoals een gelijksoortig zegel dat van Kampen verbeeldt.
Volgens Cox moet Bolsward al eerder stedelijke rechten hebben bezeten, verleend door de grietmannen, het feitelijke bestuur, van het laatmiddeleeuwse Westergo. In 1399 lijkt de tijdelijk heerser over Friesland, graaf Albrecht van Beieren, Bolsward in haar rechten te bevestigen door te spreken van ‘stede en ambt’ bij het aanstellen van de schout. Van schriftelijke vastlegging van het stadsrecht is, voor zover tot nu bekend, pas sprake in 1455: een keurboek opgesteld door de stad, met wellicht een (zeer summiere?) inbreng van een geestelijke: Jan Brugman. En zelfs dat is discutabel.
Inbreng Brugman
Op 23 februari 2005 kreeg ik een schrijven van dr. F.A.H. van den Hombergh uit Haren (1926 – 2007). Kenner bij uitstek van Pater Brugman. In een begeleidende brief gaf hij aan hoe hij, met zijn gezin, de periode die hij in Bolsward doorbracht als leraar aardrijkskunde aan de plaatselijke middelbare school (van 1 september 1951 tot 13 augustus 1965 aan de r.k.-HBS Sint Martinus, later omgedoopt tot Jan Brugman College) had ervaren: hoogte- zowel als dieptepunten waren zijn deel. In zijn schrijven gaf hij de actuele stand van zaken aangaande de kennis omtrent Pater Brugman aan. Een samenvatting geef ik hier weer:
‘ De spreekwoordelijk bekend gebleven pater Jan Brugman OFM heeft op zijn reizen ook Bolsward aangedaan. Wie was deze man die zo goed kon praten? Daar weten we niet veel van. Zo zijn plaats en jaar van zijn geboorte onbekend, ondanks alle hardnekkige moeite die men gedaan heeft om hem in een stad of streek te lokaliseren. Wat vaststaat, is dat hij in geen geval uit Friesland afkomstig was, laat staan uit Bolsward.
Omstreeks 1424 trad hij te ’s-Hertogenbosch in bij de bedelorde der Minderbroeders of Franciscanen. Later vertelt hij in een brief vol schaamte en tranen dat hij het toen aanzienlijke bedrag van vijftig gulden contant heeft moeten neertellen om te mogen worden opgenomen, naast diverse min of meer kostbare cadeaus (lees: steekpenningen). Geen beginselvolle start dus voor iemand die als volgeling van Sint Franciscus beloofde de volstrekte armoede te zullen beoefenen en propageren! Maar hij zou nog allerlei dingen meemaken, alvorens hij wel de armoede in praktijk ging brengen.
Na studies te Parijs in het Grand Couvent des Cordoliers en een verblijf in Spanje was hij rond 1439 monnik in het Goudse Minderbroedersklooster. Van daaruit ging hij te ’s-Gravenhage bij de Bourgondische stadhouder Hugo de Santes klagen over het uitdagende optreden van groepjes observanten, een jonge en strenge, haast fundamentalistische richting onder de Minderbroeders. De jonge Brugman was dus fel tegen de observantie en haar voormannen gekant, iets wat men tegenwoordig nog wel eens uit het oog verliest. Maar hij schrijft zelf in een latere brief dat hij deze leiders destijds wel met huid en haar had willen opvreten! Hij achtervolgde de leiders tot in Italië en zelfs tot in Rome, waar hij zijn vlammende anti-observante pleidooien hield voor kardinalen en Paus Gregorius IV zelf, maar alles zonder merkbaar succes.
Begin 1445 bekeerde hij zich zelf in het hoofdklooster Ara Coeli plotseling tot de strikte observantie. Vanaf dat moment tot zijn dood in 1473 was hij nu een vurig pleitbezorger vóór de observantie. In die hoedanigheid reisde hij naar tientallen steden in Nederland, België en Duitsland, waaronder Bolsward, en preekte er voor het volk en in kloosterkapellen. Intussen probeerde hij de plaatselijke Minderbroeders over te halen om samen als kloostergemeenschap de strikte observantie in te voeren. Er is echter niet één stad bekend waar hij daarmee succes had, zeker ook niet te Bolsward.
Zijn optreden te Amsterdam in 1462 keerde zich tegen het beleid van de stadsoverheid en dat bezorgde hem in de volksmond meteen het spreekwoord ‘al constu callen als Brugman’, dat, in de 17e eeuw gemoderniseerd tot ‘praten’, nu dus al 543 jaar in levend gebruik is.
Geheel op zichzelf staat de nog steeds niet duidelijke rol die Jan Brugman te Bolsward moet hebben gespeeld met zijn advies aan de stad bij het formuleren van haar nieuwe stadsrecht in 1455.
Ziekte dwong hem in 1463 te stoppen met zijn preekreizen, en in 1473 overleed hij in het Nijmeegse observantenklooster.’
© Willem Haanstra
Eerder verschenen: