Zij kwam en wandelde met mij
En knielde aan een beek en zei
Dit is de witte akelei.
Zij streelde het licht sidder-gras,
En zeide dit is Gods gewas
Dat boven mijn hoofd zingend was.
Zij zei, onder dit gras-geruis
Ligt nog haar vergeten huis
Het wit geraamte van een muis.
Zij zei, hoe hoog hier bomen staan
Eens is het daarmee ook gedaan,
Dan kunnen wij weer samengaan.
Ik vroeg: gij zijt toch dood, en dan,
Waar krijgt gij dit nieuwe leven van?
Zij zei, ’t is maar voor kort, mijn man.
Alleen voor u, en maar voor even,
Dat er in verzen staat geschreven
hoe stil de doden verder leven.
J.W.F. Werumeus Buning (1891-1951)