Door J.Th.J. van den Berg op Parlement.com
Verkleining van het aantal leden van het koninklijk huis had problemen voorkomen.
Het blijft tobben met het lidmaatschap van het Koninklijk Huis. De Grondwet schrijft vanaf 1983 voor dat wettelijk moet worden bepaald wie daarvan wel of geen lid moesten zijn en met welk motief. Ook nu het geregeld is1) – maar is het ook goed geregeld? – blijft het problemen opleveren. Al vanaf 1970 werd er gewerkt aan wettelijke regeling en steeds was de opvatting van de Tweede Kamer dat het lidmaatschap moest worden beperkt tot diegenen die krachtens het Financieel Statuut Koninklijk Huis een uitkering van de staat ontvangen: dat zijn de koning en koningin, de kroonprinses Amalia en de gewezen koningin.
Maar, de wetgever koos er uiteindelijk voor het lidmaatschap uit te breiden tot de broers van Willem Alexander, Friso en Constantijn en hun echtgenoten, hoewel die zelf voor hun inkomen moeten zorgen. Daar zit tot op zekere hoogte het probleem: enerzijds delen zij in de verdeling van (representatieve) koninklijke taken en moet er dus door de premier op hen worden gelet, maar een vast inkomen wordt daar niet tegenover gesteld.
Leest u verder via: https://www.parlement.com/id/vmgelq0c7ok4/alleen_de_koning_is_onschendbaar