Categorieën
Boeken Cultuur De Fryske Marren Literatuur Nederland Overpeinzingen uit Koudum Súdwest

Overpeinzingen uit Koudum: ‘OP HET STATION TE ZINGEN’

Half juli had ik een erg leuke lunchafspraak in Utrecht. Ik hoefde niet ’s morgens vroeg al van Koudum naar Utrecht, want ik kwam die dag uit Leiden. Ik zou rond half elf uur van Leiden De Vink met de trein via Leiden Centraal naar Utrecht reizen. Gelukkig zag ik op het laatste moment dat er opeens geen treinen reden tussen Leiden Centraal en Utrecht, dus ik kon op het laatste nippertje via Den Haag op tijd in Utrecht zijn.

Daar zou ik Dick (nu uit Bergen op Zoom) en Henk (uit Arnhem) treffen. Henk, Dick en ik kennen elkaar van de studie Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam in de jaren zeventig, waar we elkaar troffen in de 19e eeuw. Dat wil zeggen: in onze voorkeur voor de letterkunde uit de 19e eeuw, een voorkeur die niet weinig werd aangewakkerd door de latere hoogleraar Marita Mathijsen. Over hoe wij alle drie in de handschriftenkamer van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag werkten aan onze doctoraalscriptie door brieven over te schrijven van 19e-eeuwse dichters schreef ik al eerder.

We hielden na de studie contact, niet veel, er gingen jaren voorbij dat het contact slechts ging via nieuwjaarskaarten, maar die kreeg ik van Dick en Henk dan ook trouw, zoals onze nieuwjaarskaart ook altijd hun kant op ging. En ik werd door hen ook altijd op de hoogte gehouden van hun publicaties. Tijdens de studie hadden we op een gegeven moment tegen elkaar gezegd dat wij echt niet het onderwijs in gingen. Op (19e-eeuws) literair gebied was er zoveel leukers te beleven dan lesgeven op een middelbare school, daar waren we van overtuigd.

Een van de Famkes van Kolderwolde van Evert van Hemert.

Henk en Dick hebben woord gehouden. De een kwam in de gemeentearchieven (Rotterdam en later Den Haag) terecht, de ander in de Koninklijke Bibliotheek en het Literatuurmuseum in Den Haag. En ik belandde dus wel in het onderwijs, uit volle overtuiging overigens. En nu we alle drie al een poosje met pensioen zijn, vonden we het tijd om weer eens grondig bij te praten. Bij de promotie van Henk, bij een begrafenis van een andere medestudent uit de jaren zeventig of bij andere gebeurtenissen waar we elkaar zo nu en dan tegenkwamen, was daar geen gelegenheid voor.

Dus zo’n mini-reünie met z’n drieën, redelijk centraal in Utrecht, was de uitgelezen mogelijkheid om herinneringen op te halen en te vertellen hoe het nu met ons gaat. En jawel, daar zijn ook praatjes over het ouder worden bij. Bij het afscheid nemen hebben we elkaar dan ook plechtig beloofd om een herhaling van zo’n mini-reünie met zijn drieën niet te lang uit te stellen.

En vervolgens liepen we naar het station van Utrecht waar ik de reis met het openbaar vervoer naar Koudum zou aanvangen. Van de eerste hindernis wist ik al langer af: vanwege werkzaamheden rijden er in de zomer van 2024 gedurende zeven weken geen treinen van en naar station Amersfoort. Ik zou dus via Almere naar Lelystad treinen en vandaar verder reizen per bus. Dat is een reis van krap tweeëneenhalf uur met vijf keer overstappen, dus de kans dat er iets misgaat met een aansluitende verbinding is niet gering.

En ja hoor, bij de eerste overstap in Almere was het al mis. De borden gaven wat onduidelijke aanwijzingen, maar de OV-app gaf ondubbelzinnig aan dat het reisadvies dat ik een half uur geleden gekregen had, was komen te vervallen. Over ‘Dit reisadvies is komen te vervallen’ schreef ik ook al eerder. En ik weet best dat de NS er niets aan kan doen als er mensen voor de trein springen of dat er wel eens een auto of tractor op een spoorwegovergang blijft staan, maar het was goed dat ik van Dick een boek gekregen had, dat ik als eerste opensloeg op pagina 209, waar dit gedichtje staat:

21. Op het station te zingen

O lapsus calami,
O lapsus linguae!
De trein voor Zutphen
Zwalkt op de Noordzee.

Al zwem je nog zo hard,
Mientje, je haalemnie.
O lapsus linguae,
O lapsus calami.

En dat zingen had ik vast gedaan, ik maak nu eenmaal graag melodietjes bij gedichten. Maar ik wilde nu eerst precies weten wat die Latijnse zinnetjes betekenden, want mijn gymnasiumtijd ligt wel heel ver achter mij. Achterin het boek staat bij de toelichting keurig vermeld dat “O lapsus calami, O lapsus linguae!” Latijn is voor: ‘O uitglijder van de pen / O uitglijder van de taal!’.

Het boek in kwestie is trouwens de tweede druk van Er zwom een garnaal door het Kattengat, de verzamelde gedichten van Daan Zonderland, bezorgd door Dick Welsink. Dick schreef er ook een korte inleiding bij, over het leven van de dichter, die in werkelijkheid geen Daan Zonderland heette, maar Daan van der Vat (1909-1977).

De inleiding had van mij best vier bladzijden mogen zijn in plaats van twee, met naast aandacht voor het leven van de dichter/leraar Engels/journalist ook aandacht voor de soort poëzie die hij schreef. Daar is wel eens het etiket ‘nonsenspoëzie’ op geplakt, een speciale categorie van het genre ‘light verse’. Het zijn gedichten die ontsproten zijn aan de ietwat wonderlijke fantasie van Zonderland/Van der Vat, zoals het gedichtje ‘Op het station te zingen’.

Route buslijn 44 door Gaasterland.

Gedurende de reis las ik het hele boek door en het was eigenlijk jammer dat ik een van de leukste gedichten uit de bundel al las in de bus van Lelystad naar Emmeloord. Dat had nog beter gepast tijdens de busrit van halte Vinkebuorren (Wijckel/Sloten) naar Koudum, een route die door Gaasterland gaat:

Een oude man in Gaasterland
Die nam een bronzen vaas ter hand
En sloeg – niet zonder tegenzin –
Zijn goede vrouw de schedel in.

Toen men hem daarop arresteerde
En naar de reden informeerde,

Zei hij – zonder plichtplegingen –
‘Uit schoonheidsoverwegingen.’

Er komen in de gedichten nogal wat geografische namen voor. Voor Friesland zijn dat naast Gaasterland in ieder geval ook nog Stavoren, Beetsterzwaag en Terschelling. Plus een plaatsje op zo’n vijf kilometer van Koudum af. En het is gezien deze verzamelde gedichten best logisch dat de in Groningen geboren dichter zich afvraagt:

Was ik in Kolderwolde
Niet méér op mijn plaats geweest,
Nu blijkt dat mij het leven
Van nonsens niet geneest?

Inderdaad was Daan Zonderland net zo op zijn plaats geweest in Kolderwolde als beeldhouwer Evert van Hemert (1952-2022), die het kleine dorpje beroemd maakte met zijn Famkes fan Kolderwolde. Het gedicht dat eindigt met Kolderwolde is het laatste van de 58 gedichten uit de bekendste dichtbundel van Daan Zonderland, Redeloze rijmen, die in 1952 verscheen. Ook ‘Een oude man in Gaasterland’ stond in die bundel, net als het gedicht dat begint met de titel van deze verzamelbundel: ‘Er zwom een garnaal door het Kattegat’.

© Jelle van der Meulen