Categorieën
Columns

KAMPEREN

Nomaden wonen in tenten en de meesten weten niet beter. Het hoort bij hun cultuur: meetrekken met het vee van drinkplaats naar weidegrond en vice versa. Ze dragen alles wat ze hebben bij zich en ondanks een flinke kameel is dat niet veel. Hun rijkdom zit in het vee en misschien in hun vele kinderen. Ze vinden wellicht dat ze zo horen te leven, want zo is het altijd geweest en dus is het zo goed. Ze slaan hun tenten op om ze blijmoedig weer af te breken. Ze doen hun behoeften in het zand en de dichtst bijzijnde frisse douche staat in de hun onbekende hoofdstad, 1200 km verderop. Waar ook een arts woont.

Hoe anders is ons luxe leven. Een woning die staat als een huis, een dak dat niet lekt, een schoon en zacht bed, douche of bad binnen handbereik, genoeg schoon drinkwater om de wc mee door te spoelen en ook na een misoogst meer dan voldoende aanbod van zowel nodige als overbodige voedingsmiddelen in een nabije supermarkt. Jagen hoeft niet meer en verzamelen doen we alleen in een winkelkarretje. En de huisarts om de hoek heeft genoeg griepvaccin in voorraad om ook corona het hoofd te bieden.

Hoe bevreemdend is het dan dat sommige mensen er in de vakantietijd voor kiezen om zich als moderne nomaden met een tent op weg te begeven met alle ongemak vandien? Dat begint al meteen na aankomst op de familiecamping. De tent moet worden opgezet, een gruwel voor onhandigen en de kritische blik van eerder gearriveerde omstanders werkt verlammend. Hoe passen de tentstokken in elkaar? Is dit een onderdeel van de voortent, de achtertent of de daknaald? Welke haringen gebruik ik en waarom is de grond zo stenig? En dan de maaltijd: gehurkt in een te kleine voortent een prakje macaroni opwarmen op een éénpits gastankje. Natuurlijk regent het en hou dan de sfeer maar eens goed en de vuiligheid buiten. En altijd dat schrijnende ruimtegebrek. Waar je thuis je kleren over stoel of bed drapeert, daarbij onbekommerd rondlopend, moet je je nu liggend in een spijkerbroek zien te wurmen. En ’s avonds op dezelfde ongemakkelijke wijze er weer uit, bijvoorbeeld om te douchen. Tenzij Gerard Joling optreedt, zijn van alle ontberingen op een camping de douche en de wc wellicht de ergste. Geen haakje om je handdoek of kleren op te hangen en sta je eenmaal ingezeept te spetteren, dan houdt het warme water er plotseling mee op. De wc stinkt, is niet schoon en biedt te weinig privacy. Je kunt onder de deur door of over een wand heen kijken en niemand begrijpt waarvoor dat nodig is. Buiten vormt zich een luidruchtige rij wachtenden, die je – met de zelf meegebrachte closetrol natuurlijk – enigszins beschaamd passeert.
Het familiebingo dat ’s avonds wordt georganiseerd stemt al even treurig en het lawaaierige kroost van de buren zet zich energiek in om het laatste restje vakantieplezier te verzieken.

Waarom geef je het nomadenbestaan niet op als er een comfortabel alternatief is, waarvan de sleutel in je binnenzak zit?

Maar wil je toch kamperen, doe het dan voor je 30ste, zoek een ruime tent, een rustig plekje, een mooie zomer en aangenaam gezelschap. Alleen die combinatie werkt.

Kay Balsema