Voor veel kampslachtoffers en onderduikers die de Tweede Wereldoorlog overleefden, kreeg de bevrijding een bittere nasmaak en later het herdenken.
Daarvan werd ik me zeer bewust toen ik tussen 1986 en 1993 werkte aan respectievelijk een doctoraalscriptie en een boek over de joden van Bolsward, waar tussen 1786-1911 een officiële gemeente bestond. Voor dit werk interviewde ik onder meer een vrouw in Amsterdam, die met haar moeder de vernietigingskampen overleefde. De vader en de zoon uit het gezin waren vermoord. Toen de vrouw met haar moeder in de hoofdstad terugkwam, zei de huisbaas dat er nog twee jaar huurachterstand was. Dit voorbeeld staat niet op zich.
Iemand anders, die ik rond 1990 leerde kennen, zat op een boerderij bij Sneek ondergedoken. De boer en de boerin vermoedden dat er verraad in de lucht hing, waarop het kind naar een dichtbij gelegen dorp werd ondergebracht bij betrouwbare mensen. De ouders van het jongetje overleefden ook de oorlog en haalden hun zoontje op, dat
in zijn jonge leven drie ouderparen leerde kennen. Hij vertelde me enkele jaren geleden dat 4 en 5 mei voor hem verdrietige dagen zijn.
In de dubbelbiografie Jaap en Ischa Meijer – een joodse geschiedenis 1912-1956 wordt een imponerend beeld geschetst van de relatie tussen vader Jaap en zoon Ischa, die mede bepaald werd door de verschrikkingen van de Tweede Oorlog. Alle recensenten spraken in lovende bewoordingen over deze vuistdikke biografie, die ‘van grote klasse’ was, ‘een pakkend, meeslepend drama’, en ‘liefdevol en meedogenloos’.
(https://www.dbnl.org/tekst/_bio001200801_01/_bio001200801_01_0033.ph
In februari 1995 was ik aanwezig bij de begrafenis van Ischa Meijer op Zorgvlied in Amsterdam. U begrijpt misschien wel waarom.
Wiebe Dooper