De oprichting van de Bolswarder joodse gemeente of kille in 1786 viel in een rumoerige tijd. Het was de zogeheten patriottentijd waarin patriotten en aanhangers van stadhouder Willem V elkaar bestreden.
Ter bescherming van de gevestigde Joden, drongen Philip Jacobs en Eleazer Levi er in februari 1786 bij het stadsbestuur op aan om een borgstelling te vragen van arme joden die binnen kwamen. Veel armen, onder wie Joden, zwierven over het platteland, omdat de slechte economische toestand in de Republiek met name de steden trof.
Toen het reglement van de kille op 22 maart 1786 werd goedgekeurd, merkten de stadsbestuurders op: Dat niemand der ingezetene jooden zal mogen onderneemen, buiten deeze kerk en gemeente, een complot op te richten, om aldaar een godsdienst te oefenen. Met ‘complot’ werd bedoeld dat er zich in het geheim joden gingen afscheiden om een nieuwe godsdienstige groepering te vormen.
Op de dag van oprichting kwamen Philips Jacobs en Eleazer Levi weer met het voorstel van een borgstelling. Zij waarschuwden voor een toestroom van ‘verscheyde joodsche huisgezinnen’ waaronder ‘veele behoeftigen’, die vanwege armoede of ‘uit hoofde van wangedrag’, zich wilden vestigen. Deze personen konden een eventuele bedreiging vormen voor de jonge kille en daarom werd geadviseerd om van ieder inkomende jood en huisgesin te kunnen vragen een hondert caroli guldens voor ’t onderhoud. Natuurlijk was dat een veel te hoog bedrag.
De Bolswarder autoriteiten gingen akkoord met de borgstelling maar niet met het genoemde bedrag en stelden dat Joden zich niet zomaar konden vestigen. Zij hadden daarvoor een gerechtelijk bewijs nodig van hun laatste woning en dat dezelve zijn van een goed bestaan. Voorts mochten geene vreemde passanten der joodsche natie langer dan twee dagen in de stad verblijven.
Wiebe Dooper
Geraadpleegde bron:
W.M. Dooper. De joden van Bolsward. Easterein, 1993.
Vorige bijdrage
https://www.brekt.nl/de-joden-van-bolsward-3-voorman-philips-jacobs/
.